Übersetzungen für „bahrein“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

ba·lein¹ [balɛin] SUBST nt geen Pl (stof)

balein

Fischbein nt kein Pl

brein <brein|en> [brɛin] SUBST nt

1. brein:

brein (hersens)

Hirn nt

brein (orgaan)

Gehirn nt

door iems brein spoken

in jds Kopf Dat herumspuken

elektronisch brein

Elektronengehirn nt

2. brein:

brein (verstand: negatief)

Hirn nt

brein (verstand: positief)

Kopf m

het brein achter dit complot

der führende Kopf hinter diesem Komplott

een helder brein

ein klarer Kopf

ba·ren <baarde, h. gebaard> [barə(n)] VERB trans

1. baren (ter wereld brengen):

baren

gebären

kinderen baren

Kinder gebären

2. baren (veroorzaken):

baren

bereiten

baren

erregen

dit baart mij kommer

das macht [o. bereitet] mir Kummer

opzien baren

Aufsehen erregen

trein <trein|en> [trɛin] SUBST m

1. trein (spoortrein):

trein

Zug m

dat loopt als een trein übtr

das läuft ja wie am Schnürchen

de trein halen/missen

den Zug erreichen/verpassen

iem op de trein zetten

jdn zum Zug bringen

op een rijdende trein springen übtr

auf einen fahrenden Zug aufspringen

de vroege trein

der Frühzug

2. trein (spoortreinen als vervoermiddel):

trein

Zug m

trein

Bahn f

trein

Eisenbahn f

per trein reizen

mit der Bahn fahren [o. reisen]

on·rein [ɔnrɛin] ADJ

onrein

unrein

re·frein <refrein|en> [rəfrɛin] SUBST nt (herhaalde versregels)

refrein

Refrain m

refrein

Kehrreim m

ter·rein <terrein|en> [tɛrɛin] SUBST nt

1. terrein:

terrein (stuk grond)

Gelände nt

terrein (voor bijeenkomsten, festiviteiten)

Platz m

terrein gesch., bouww.

Terrain nt

een bebouwd terrein

ein bebautes Gelände

een bedekt terrein

ein unübersichtliches Gelände

eigen [o. privé ] terrein

Privatgelände nt

het terrein van de strijd

der Kampfplatz

het terrein verkennen form

das Terrain sondieren

terrein verliezen übtr

an Boden verlieren

terrein winnen übtr

an Boden gewinnen

terrein winnen (van ideeën)

immer weitere Kreise ziehen

2. terrein übtr:

terrein

Gebiet nt

terrein

Terrain nt

terrein (sector)

Bereich m

zich op glibberig [o. gevaarlijk ] terrein begeven

sich auf schlüpfrigen Boden begeben

verboden terrein

verbotene(s) Terrain nt

terrein van werkzaamheden

Tätigkeitsbereich m

D-trein <D-trein|en> [detrɛin] SUBST m

D-trein

D-Zug m

ba·zin <bazin|nen> [bazɪn] SUBST f

1. bazin (vrouw des huizes):

bazin

Herrin f

2. bazin (cheffin, eigenares):

bazin

Chefin f

bazin

Besitzerin f

bazin

Inhaberin f

3. bazin (eigenaar van een huisdier):

bazin

Frauchen nt ugs

bas·sin <bassin|s> [bɑsɛ̃] SUBST nt

bassin

Becken nt

bassin

Bassin nt

rein <reine, reiner, reinst> [rɛin] ADJ

1. rein form (schoon):

rein

rein

2. rein:

rein (zedelijk zuiver)

rein

rein (oprecht)

lauter

een rein geweten

ein reines Gewissen

3. rein (zuiver):

rein

rein

rein

lauter

je reinste onzin

der reinste Unsinn

ba·ret <baret|ten> [barɛt] SUBST f

baret

Barett nt

bar·re <barre|s> [bɑr] SUBST f

barre

Barre f

barre

Ballettstange f

ba·reel <barelen> [barel] SUBST m belg ugs

bareel

Schlagbaum m

bareel

Schranke f

ba·re·ma <barema|'s> [barema] SUBST nt belg

barema

Gehaltstarif m

bar·heid [bɑrhɛɪt] SUBST f geen Pl

barheid (kaal-, verlatenheid)

Kahlheit f

barheid (kaal-, verlatenheid)

Nacktheit f

barheid (droogte)

Dürre f

barheid (ruigheid)

Rauheit f

barheid (hardheid)

Strenge f

de barheid van het klimaat

die Rauheit des Klimas

ba·se·ren¹ <baseerde zich, h. zich gebaseerd> [bazerə(n)] VERB wk ww

baseren zich baseren (steunen op, uitgaan van):

baseren

sich stützen auf +Akk

zich op iets baseren

sich auf etw stützen

zich op iets baseren

von etw ausgehen