Niederländisch » Deutsch

hand·geld <handgeld|en> [hɑntxɛlt] SUBST nt (premie)

be·han·de·len <behandelde, h. behandeld> [bəhɑndələ(n)] VERB trans

3. behandelen (als arts verzorgen):

4. behandelen jur. (berechten):

5. behandelen jur. (verdedigen):

koe·han·del [kuhɑndəl] SUBST m geen Pl

be·han·de·ling <behandeling|en> [bəhɑndəlɪŋ] SUBST f

1. behandeling (het omgaan met iets, iem):

2. behandeling (geneeskundige verzorging):

3. behandeling (uiteenzetting):

han·de·len <handelde, h. gehandeld> [hɑndələ(n)] VERB intr

boek·han·del <boekhandel|s> [bukhɑndəl] SUBST m

2. boekhandel (winkel, zaak):

af·han·de·len <handelde af, h. afgehandeld> [ɑfhɑndələ(n)] VERB trans

1. afhandelen (tot een besluit brengen):

be·mid·deld <bemiddelde, bemiddelder, bemiddeldst> [bəmɪdəlt] ADJ

han·de·laar <handelaar|s, hande|laren> [hɑndəlar] SUBST m

han·del·tje [hɑndəlcə] SUBST nt geen Pl

1. handeltje (het verhandelen):

kleine(r) Handel m
seine krummen Touren ugs a. abw

2. handeltje (goederen):

Kram m ugs abw

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski