Übersetzungen für „eigenwerbung“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ei·gen·be·lang [ɛiɣə(n)bəlɑŋ] SUBST nt geen Pl

eigenbelang

Eigennutz m

eigenbelang

Eigeninteresse nt

alleen op eigenbelang uit zijn

nur auf seinen eigenen Vorteil aus sein

uit eigenbelang handelen

aus Eigennutz handeln

uit eigenbelang handelen

eigennützig handeln

ei·gen·waan [ɛiɣə(n)wan] SUBST m geen Pl

eigenwaan

Dünkel m

eigenwaan

Überheblichkeit f

ei·gen·wil·lig [ɛɪɣə(n)wɪləx] ADJ

eigenwillig

eigenwillig

ei·gen·dunk [ɛiɣə(n)dʏŋk] SUBST m geen Pl

eigendunk

Dünkel m

eigendunk

Überheblichkeit f

ei·gen·ge·reid <eigengereide, eigengereider, eigengereidst> [ɛiɣə(n)ɣərɛit] ADJ

eigengereid

eigensinnig

eigengereid

eigenwillig

ei·gen·aar·dig <eigenaardige, eigenaardiger, eigenaardigst> [ɛiɣənardəx] ADJ

1. eigenaardig (eigen karakter hebbend):

eigenaardig

eigenartig

eigenaardig

eigentümlich

een eigenaardig gezegde/gebruik

eine eigenartige Redensart/ein eigentümlicher Brauch

2. eigenaardig:

eigenaardig

merkwürdig

eigenaardig

sonderbar

zich eigenaardig gedragen

sich merkwürdig verhalten

er eigenaardige ideeën op na houden

absonderliche Ideen hegen

iets eigenaardigs hebben

etw Merkwürdiges an sich Dat haben

hij was een eigenaardige jongen

er war ein seltsamer Junge

te·gen·wer·pen <wierp tegen, h. tegengeworpen> [teɣə(n)wɛrpə(n)] VERB trans

tegenwerpen

einwenden

tegenwerpen (kort tegenargument)

einwerfen

tegenwerpen (uitvoerig argument)

entgegenhalten

tegenwerpen (uitvoerig argument)

dagegenhalten

men zal mij kunnen tegenwerpen dat …

man wird mir entgegenhalten können, dass …

te·gen·wer·ken¹ <werkte tegen, h. tegengewerkt> [teɣə(n)wɛrkə(n)] VERB trans

tegenwerken (iem)

(jdm) Steine in den Weg legen

tegenwerken (iets)

entgegenarbeiten +Dat

tegenwerken (plan)

durchkreuzen

tegenwerken (stiekem)

hintertreiben

tegenwerkende factoren

hemmende Faktoren Pl

iem in zijn plannen tegenwerken

jds Pläne durchkreuzen

ei·gen·ge·rech·tig [ɛiɣə(n)ɣərɛxtəx] ADJ

eigengerechtig

eigenmächtig

ei·gen·rich·ting <eigenrichting|en> [ɛɪɣə(n)rɪxtɪŋ] SUBST f jur.

eigenrichting

Selbsthilfe f

eigenrichting

Selbstjustiz f

eigenrichting plegen

zur Selbsthilfe greifen

ei·gen·wijs <eigenwijze, eigenwijzer, eigenwijst> [ɛiɣə(n)wɛis] ADJ

1. eigenwijs:

eigenwijs (waanwijs: kind)

naseweis

eigenwijs (waanwijs: kind)

vorlaut

eigenwijs (waanwijs: volwassene)

eigensinnig

een eigenwijs nest

ein Naseweis

2. eigenwijs (grappig):

eigenwijs

kurios

eigenwijs

eigenwillig

eigenwijs

originell

ei·gen·waar·de [ɛiɣə(n)wardə] SUBST f geen Pl

eigenwaarde

Selbstwert m

eigenwaarde

Eigenwert m

het gevoel van eigenwaarde

das Selbstwertgefühl

ei·ge·naar <eigenaar|s> [ɛiɣənar] SUBST m

eigenaar

Eigentümer m

eigenaar

Besitzer m

eigenaar

Inhaber m

blote eigenaar jur.

rechtliche(r) Eigentümer m

deze auto is drie keer van eigenaar veranderd

dieses Auto hat dreimal den Besitzer gewechselt

de eigenaar van het voertuig

der Halter des Fahrzeugs

de eigenaar van de zaak

der Geschäftsinhaber

ei·ge·na·res <eigenares|sen> [ɛiɣənarɛs] SUBST f

eigenares weibliche Form von eigenaar

Siehe auch: eigenaar

ei·ge·naar <eigenaar|s> [ɛiɣənar] SUBST m

eigenaar

Eigentümer m

eigenaar

Besitzer m

eigenaar

Inhaber m

blote eigenaar jur.

rechtliche(r) Eigentümer m

deze auto is drie keer van eigenaar veranderd

dieses Auto hat dreimal den Besitzer gewechselt

de eigenaar van het voertuig

der Halter des Fahrzeugs

de eigenaar van de zaak

der Geschäftsinhaber

ei·gen·baat [ɛɪɣə(n)bat] SUBST f geen Pl

eigenbaat

Selbstsucht f

eigenbaat

Egoismus m

ei·gen·ge·maakt [ɛiɣə(n)ɣəmakt] ADJ

eigengemaakt

selbst gemacht

eigengemaakt (levensmiddelen)

hausgemacht

ei·gen·han·dig [ɛiɣə(n)hɑndəx] ADJ

eigenhandig

eigenhändig

eigenhandig

selbst

eigenhandig geschreven

handgeschrieben

ei·gen·mach·tig <eigenmachtige, eigenmachtiger, eigenmachtigst> [ɛiɣə(n)mɑxtəx] ADJ

eigenmachtig

eigenmächtig

eigenmachtig handelen

eigenmächtig handeln

eigenmachtig handelen

auf eigene Faust handeln

een eigenmachtig optreden

ein eigenmächtiges Vorgehen

ei·gen·zin·nig <eigenzinnige, eigenzinniger, eigenzinnigst> [ɛiɣə(n)zɪnəx] ADJ

eigenzinnig

eigensinnig

eigenzinnig

eigenwillig