Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „goldenen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch (Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

gol·den: Verb
toe·die·nen: Verb
op·die·nen: Verb
ver·or·de·nen: Verb
aan·die·nen: Verb
ge·gol·den: Verb
aan·be·nen: Verb
af·zoe·nen: Verb
be·die·nen: Verb
bij·be·nen: Verb
in·die·nen: Verb
ka·toe·nen: Adjektiv und Adverb
ont·le·nen: Verb
ste·ve·nen: Verb
uit·le·nen: Verb
ver·le·nen: Verb

Meintest du vielleicht: golden , toedienen , opdienen , verordenen , aandienen , verlenen , uitlenen , stevenen , ontlenen , katoenen , indienen , bijbenen , bedienen , afzoenen , aanbenen und gegolden

gol·den VERB

golden 3. Pers Pl Imperf van gelden¹, gelden²

Siehe auch: gelden , gelden

gel·den² <gold, h. gegolden> [ɣɛldə(n)] VERB unpers ww (betreffen)

gel·den¹ <gold, h. gegolden> [ɣɛldə(n)] VERB intr

1. gelden (meetellen):

2. gelden (gewaardeerd worden):

gelden als norm

als Norm gelten

3. gelden:

gelden (van kracht zijn)

gelden (van toepassing zijn)

zich doen gelden

sich Dat Geltung verschaffen

zich doen gelden (duidelijk worden)

sich bemerkbar machen

rechten doen gelden

Rechte geltend machen

zijn macht doen gelden (in bestaande situatie)

seine Macht ausüben

rechten laten gelden

Rechte gelten lassen

de meeste stemmen gelden

die Mehrheit entscheidet

hetzelfde geldt voor hem

das Gleiche gilt für ihn

4. gelden:

gelden (betreffen)

gelten +Dat

gelden (betrekking hebben op)

sich beziehen auf +Akk

toe·die·nen <diende toe, h. toegediend> [tudinə(n)] VERB trans

op·die·nen <diende op, h. opgediend> [ɔbdinə(n)] VERB trans

auftragen form

ver·or·de·nen <verordende, h. verordend> [vərɔrdənə(n)] VERB trans

1. verordenen (wettelijk bepalen):

2. verordenen (bij verordening vaststellen):

3. verordenen (bevelen):

iem iets verordenen

jdm etw befehlen

aan·die·nen¹ <diende zich aan, h. zich aangediend> [andinə(n)] VERB wk ww

aandienen zich aandienen (zich willen laten gelden):

sich vorstellen

hij diende zich als de nieuwe kok aan

er stellte sich als der neue Koch vor

ge·gol·den VERB

gegolden → gelden¹, → gelden²

Siehe auch: gelden , gelden

gel·den² <gold, h. gegolden> [ɣɛldə(n)] VERB unpers ww (betreffen)

gel·den¹ <gold, h. gegolden> [ɣɛldə(n)] VERB intr

1. gelden (meetellen):

2. gelden (gewaardeerd worden):

gelden als norm

als Norm gelten

3. gelden:

gelden (van kracht zijn)

gelden (van toepassing zijn)

zich doen gelden

sich Dat Geltung verschaffen

zich doen gelden (duidelijk worden)

sich bemerkbar machen

rechten doen gelden

Rechte geltend machen

zijn macht doen gelden (in bestaande situatie)

seine Macht ausüben

rechten laten gelden

Rechte gelten lassen

de meeste stemmen gelden

die Mehrheit entscheidet

hetzelfde geldt voor hem

das Gleiche gilt für ihn

4. gelden:

gelden (betreffen)

gelten +Dat

gelden (betrekking hebben op)

sich beziehen auf +Akk

aan·be·nen <beende aan, h. aangebeend> [ambenə(n)] VERB intr

komen aanbenen

gelaufen kommen

wij hebben wat aangebeend om niet te laat te komen

wir haben uns beeilt, um nicht zu spät zu kommen

af·zoe·nen <zoende af, h. afgezoend> [ɑfsunə(n)] VERB trans (veelvuldig zoenen)

be·die·nen¹ <bediende, h. bediend> [bədinə(n)] VERB trans

1. bedienen (dienen, helpen):

iem op zijn wenken bedienen

≈ jdm jeden Wunsch von den Augen ablesen

2. bedienen (horeca):

de klanten bedienen

die Kundschaft bedienen

3. bedienen (zorg dragen voor, doen functioneren):

een schakelbord bedienen

eine Schalttafel bedienen

4. bedienen (rooms-katholiek):

die Sterbesakramente spenden +Dat

die Krankensalbung geben +Dat

5. bedienen (van dienst zijn):

een gemeente als predikant bedienen

eine Gemeinde als Pfarrer betreuen

bij·be·nen [bɛibenə(n)] VERB alleen inf.

1. bijbenen (bijhouden):

2. bijbenen übtr:

in·die·nen <diende in, h. ingediend> [ɪndinə(n)] VERB trans

ka·toe·nen [katunə(n)] ADJ

katoenen garens

Baumwollgarne Pl

ont·le·nen <ontleende, h. ontleend> [ɔntlenə(n)] VERB trans

1. ontlenen:

ontlenen (overnemen uit)

ontlenen (ontnemen)

woorden aan het Engels ontlenen

Wörter aus dem Englischen entlehnen

aan het rapport ontlenen wij het volgende

dem Bericht entnehmen wir das Folgende

2. ontlenen (te danken hebben):

zijn naam ontlenen aan iem

seinen Namen von jdm herleiten

ste·ve·nen <stevende, i. gestevend> [stevənə(n)] VERB intr

1. stevenen (zich begeven naar):

2. stevenen scheepv. (koers zetten naar):

Kurs nehmen auf +Akk

uit·le·nen <leende uit, h. uitgeleend> [œytlenə(n)] VERB trans

(aan) iem iets uitlenen

jdm etw ausleihen

ver·le·nen <verleende, h. verleend> [vərlenə(n)] VERB trans

1. verlenen (schenken):

iem een gunst/gratie verlenen

jdm eine Gunst gewähren/jdn begnadigen

hulp verlenen

krediet verlenen

Kredit einräumen

iem een onderscheiding verlenen

jdm einen Orden verleihen

subsidie verlenen

einen Zuschuss gewähren

voor iets toestemming verlenen

zu etw Dat die Erlaubnis erteilen

voor iets toestemming verlenen (officieel)

iem voorrang verlenen

jdm die Vorfahrt lassen

2. verlenen (verschaffen):

glans verlenen aan iets

einer Sache Glanz verleihen

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski