Niederländisch » Deutsch

in·las·sen <laste in, h. ingelast> [ɪnlɑsə(n)] VERB trans

2. inlassen (met een las invoegen):

on·ge·was·sen [ɔŋɣəwɑsə(n)] ADJ

ge·was·sen1 [ɣəwɑsə(n)] ADJ

in·pas·sen <paste in, h. ingepast> [ɪmpɑsə(n)] VERB trans

2. inpassen (juist passend maken):

Jan Klaas·sen [jɑŋklasə(n)] SUBST m geen Pl (hoofdfiguur uit de poppenkast)

af·las·sen <laste af, h. afgelast> VERB trans

aflassen → afgelasten

Siehe auch: afgelasten

ver·as·sen <veraste, h. verast> [vərɑsə(n)] VERB trans

1. verassen (tot as doen overgaan):

2. verassen (cremeren):

aan·pas·sen1 <paste aan, h. aangepast> [ampɑsə(n)] VERB trans

uit·was·sen <waste uit, h. uitgewassen> [œytwɑsə(n)] VERB trans

wit·was·sen <waste wit, h. witgewassen> [wɪtwɑsə(n)] VERB trans

bij·pas·sen <paste bij, h. bijgepast> [bɛipɑsə(n)] VERB trans

ver·gas·sen <vergaste, h. vergast> [vərɣɑsə(n)] VERB trans

pa·pe·ras·sen [papərɑsə(n)] SUBST

on·vol·was·sen [ɔnvɔlwɑsə(n)] ADJ

pin·ge·laar <pingelaar|s> [pɪŋəlar] SUBST m (afdinger)


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski