Übersetzungen für „rostral“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

rol·trap <roltrap|pen> [rɔltrɑp] SUBST m

roltrap

Rolltreppe f

straal² [stral] ADV

straal

völlig

straal

total

iem straal negeren

jdn völlig ignorieren

iem straal negeren

jdn geflissentlich schneiden

over·al [ovərɑl] ADV

1. overal (op alle plaatsen):

overal

überall

overal heen gaan

überall hingehen

overal zoeken

überall suchen

Wendungen:

zich overal aan ergeren (alles)

sich über alles ärgern

zich overal in schikken

sich in alles schicken

overal in geïnteresseerd zijn

für alles Interesse haben

zij weet overal van

sie weiß über alles Bescheid

hij is overal lid van

er ist in jedem Verein

overal munt uit slaan ugs

aus allem Geld herausschlagen

voor·al [vorɑl] ADV

1. vooral (in het bijzonder):

vooral

besonders

vooral

insbesondere form

vooral

zumal form

zij houdt van bloemen, vooral van anjers

sie liebt Blumen, besonders Nelken

denkt u vooral niet dat …

glauben Sie ja nicht, dass …

2. vooral (in hoofdzaak):

vooral

vor allem

vooral

namentlich

vooral omdat

vor allem, weil

roy·aal <royale, royaler, royaalst> [rojal, rwɑjal] ADJ

1. royaal:

royaal (ruim)

großzügig

royaal (vrijgevig)

freigebig

in een royale bui zijn

in Spendierlaune sein

een royale fooi

ein großzügiges [o. reichliches] Trinkgeld

royaal leven

aus dem Vollen schöpfen

een royale overwinning

ein klarer Sieg

te royaal leven

auf zu großem Fuß leben

2. royaal:

royaal (ruim van opvattingen)

großzügig

royaal (vrij)

freizügig

royaal de waarheid zeggen

die ganze Wahrheit sagen

3. royaal (van flinke afmetingen):

royaal

großzügig

een royaal huis

ein geräumiges Haus

straf¹ <straf|fen> [strɑf] SUBST f

straf

Strafe f

straf (geldstraf)

Buße f

een straf ondergaan

eine Strafe auferlegt bekommen

een straf ondergaan

bestraft werden

een onvoorwaardelijke straf

eine Strafe ohne Bewährung

iem een straf opleggen

jdm eine Strafe auferlegen

iem een straf opleggen

eine Strafe über jdn verhängen

straf stellen op iets

etw unter Strafe stellen

een strenge/passende straf

eine harte/angemessene Strafe

zijn straf uitzitten

seine Strafe absitzen [o. verbüßen]

voor straf

zur Strafe

een voorwaardelijke straf opleggen

eine Strafe zur Bewährung aussetzen

een zware/lichte straf

eine hohe/milde Strafe

strak <strakke, strakker, strakst> [strɑk] ADJ

1. strak (zonder bochten, plooien):

strak

straff

strak

stramm

iem strak houden übtr (vrijheid)

jdn streng halten

iem strak houden (geld)

jdn kurz halten

een touw strak houden

ein Seil gestrafft halten

de broek zit te strak

die Hose spannt

2. strak (onafgewend):

strak

unverwandt

strak

starr

met strakke blik keek hij me aan

er sah mich unverwandt an

strak voor zich uit kijken

vor sich Akk hin starren

3. strak (geen gevoelens uitdrukkend):

strak

starr

strak

steif

een strak gezicht zetten

eine starre Miene aufsetzen

een strakke glimlach

ein steifes Lächeln

4. strak (onverzettelijk):

strak

starr

strak

unverrückbar

strak

beharrlich

strak gespannen aandacht (oplettendheid)

beharrliche Aufmerksamkeit f

strak gespannen aandacht (belangstelling)

unablässige(s) Interesse nt

stram <stramme, strammer, stramst> [strɑm] ADJ

1. stram (stijf):

stram

steif

stramme leden

steife Glieder [o. Gliedmaßen]

2. stram (als teken van flinkheid):

stram

stramm