Niederländisch » Deutsch

ver·wach·ten <verwachtte, h. verwacht> [vərwɑxtə(n)] VERB trans

2. verwachten (zwanger zijn):

ver·war·ren <verwarde, h. verward> [vərwɑrə(n)] VERB trans

ver·wa·te·ren <verwaterde, i. verwaterd> [vərwatərə(n)] VERB intr

1. verwateren (waterig worden):

ver·wen·sen <verwenste, h. verwenst> [vərwɛnsə(n)] VERB trans

ver·wor·pe·ne SUBST f

verworpene → verschoppeling

Siehe auch: verschoppeling

ver·schop·pe·ling <verschoppeling|en> [vərsxɔpəlɪŋ] SUBST m

ver·waand <verwaande, verwaander, verwaandst> [vərwant] ADJ

ver·wan·te <verwante|n> [vərwɑntə] SUBST f

verwante weibliche Form von verwant¹

Siehe auch: verwant , verwant

ver·want1 <verwant|en> [vərwɑnt] SUBST m

ver·wa·terd [vərwatərt] ADJ ook übtr

ver·waar·di·gen <verwaardigde, h. verwaardigd> [vərwardəɣə(n)] VERB trans

ver·want·schap [vərwɑntsxɑp] SUBST f geen Pl

ver·ward·heid [vərwɑrthɛɪt] SUBST f geen Pl

1. verwardheid (onordelijkheid, verwarring):

2. verwardheid (onduidelijkheid):

on·ver·wachts2 [ɔnvərwɑxts] ADV

ver·we·ren1 <verweerde, i. verweerd> [vərwerə(n)] VERB intr

1. verweren (door weersinvloeden veranderen):

2. verweren (eeltig worden):

ver·we·zen1 [vərwezə(n)] ADJ

ver·wo·nen <verwoonde, h. verwoond> [vərwonə(n)] VERB trans


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski