Übersetzungen für „Ewan“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈewig [ˈeːvɪç] ADJ (ständig)

ewig

eeuwig

auf ewig

voor eeuwig

das Ewige Licht REL

de godslamp

ewig und drei Tage ugs scherzh

een eeuwigheid geleden

Eˈlan <Elans> [eˈlaːn, eˈlãː] SUBST m kein Pl

Elan

elan nt

Elan

bezieling

Elan

geestdrift

ˈet·wa [ˈɛtva] ADV

1. etwa (ungefähr, annähernd):

etwa

ongeveer

etwa

bij benadering

in etwa

enigszins

in etwa

ongeveer

in etwa

tot op zekere hoogte

2. etwa (zum Beispiel):

etwa

bijvoorbeeld

wie etwa

zoals bijvoorbeeld

3. etwa (womöglich):

etwa

misschien

etwa

soms

etwa nicht?

niet soms?

Sie denken doch nicht etwa, dass …

u denkt toch zeker niet, dat …

wann [van] ADV

wann

wanneer

wann (auch) immer

wanneer (ook) maar

dann und wann

zo nu en dan

dann und wann

af en toe

ˈeben¹ [ˈeːbn̩] ADJ

eben

effen

eben

egaal

eben (glatt)

glad

eben (flach)

plat

ein Terrain eben machen

een terrein egaliseren

zu ebener Erde wohnen

gelijkvloers [o. parterre] wonen

ein¹ [ ͜ain] ADV

ein

in

ein

naar binnen

bei jdm ein und aus gehen

veel bij iem over de vloer komen

bei jdm ein und aus gehen

bij iem kind aan huis zijn

Fan <Fan, Fans> [fɛn] SUBST m

Fan

fan

Fan

supporter

man¹ [man] PRON unbest

1. man (die Leute):

man

men

man sagt, dass …

men zegt, dat …

2. man (irgendjemand, allgemein):

man

je

man kann nie wissen

je kunt nooit weten

bis zum See braucht man eine Stunde

het is één uur lopen naar het meer

hat man sich gut erholt?

bent u goed hersteld?

ran [ran] ADV ugs

ran → heran

Siehe auch: heran

her·ˈan [hɛˈran] ADV

heran

nader(bij)

heran

hierheen

die Häuser standen bis an das Wasser heran

de huizen stonden tot aan het water

heran sein

er zijn

Clan <Clans, Clane[o. Clans] > [klaːn, klæn] SUBST m

Clan

clan ook fig.

dran [dran] ADV ugs

dran

daaraan

dran

eraan

am dransten sein scherzh

aan de beurt zijn

ich bin gut mit ihm dran

ik kan goed met hem opschieten

ich weiß nicht, wie ich bei [o. mit] ihm dran bin

ik weet niet wat ik van hem moet denken [o. waar ik met hem aan toe ben]

jetzt bist du dran

nu ben jij aan de beurt

jetzt bist du dran

nu ben je d'r bij

an dem Mädchen ist nichts dran

dat meisje is niet veel bijzonders [o. heeft niets aantrekkelijks]

an dem Gerücht ist was (Wahres) dran

van dat gerucht is iets waar

drauf und dran sein

op het punt staan

mit allem, was drum und dran ist [o. hängt]

met alles wat er aan vastzit [o. wat er bij hoort]

da war alles dran!

dat was dik voor mekaar [o. voortreffelijk] !

da war alles dran! iron

daar deugde ook werkelijk niets van!

Iˈran <Irans> [iˈraːn] SUBST m kein Pl

Iran

Iran nt

Klan [klaːn] SUBST m

Klan → Clan

Siehe auch: Clan

Clan <Clans, Clane[o. Clans] > [klaːn, klæn] SUBST m

Clan

clan ook fig.

Kran <Kran(e)s, Kräne[o. Krane] > [kraːn, ˈkrɛːnə] SUBST m

Kran TECH regional:

Kran (Wasserhahn)

(hijs)kraan

plan [plaːn] ADJ

1. plan:

plan

vlak

plan

plat

plan

glad

2. plan abw:

plan

oppervlakkig

plan

zonder diepgang

Plan <Plan(e)s, Pläne> [plaːn, ˈplɛːnə] SUBST m

1. Plan (Absicht):

Plan

plan nt

Plan

voornemen nt

Plan

opzet nt

den Plan haben, etw zu tun

van plan zijn iets te doen

sich mit Plänen tragen

plannen koesteren

einen Plan verfolgen

met een plan bezig zijn

2. Plan (geplantes Vorgehen):

Plan

plan nt

Plan

ontwerp nt

auf dem Plan stehen übtr

op het programma staan

3. Plan (zeichnerische Darstellung):

Plan GEOG, TRANSP

plan nt

Plan GEOG, TRANSP

plattegrond

Plan GEOG, TRANSP

overzichtskaart

4. Plan WIRTSCH (in der ehemaligen DDR):

Plan

plan nt

Plan

raming

5. Plan (auftreten, erscheinen):

auf dem Plan sein

aanwezig [o. erbij] zijn

auf den Plan treten

(ten tonele) verschijnen

auf den Plan treten

komen opdagen

auf dem Plan erscheinen

(ten tonele) verschijnen

auf dem Plan erscheinen

komen opdagen

jdn auf den Plan rufen

iem laten opdraven

Span <Span(e)s, Späne> [ʃpaːn, ˈʃpɛːnə] SUBST m meist Pl

1. Span (Holzspan):

Span

spaan(der)

Span

splinter

Span

houtkrul

Span

zaagsel nt

arbeiten, dass die Späne fliegen

werken dat de stukken er afvliegen

2. Span (Bohrspan):

Span

vijlsel

wo gehobelt wird, (da) fallen Späne Sprichw

waar gehakt wordt, vallen spaanders

Wissensecke: Deutsche Sprichwörter

Tran <Tran(e)s, Trane> [traːn] SUBST m (von Fischen, vom Wal)

Tran

(vis)traan

im Tran sein ugs

'm om hebben

im Tran sein ugs

suf [o. slaperig] zijn

im Tran sein ugs

verstrooid [o. afwezig] zijn

Uˈran <Urans> [uˈraːn] SUBST nt kein Pl CHEM

Uran

uraan

Uran fachspr

uranium nt

wand [vant] VERB

wand 3. pers Sg Imperf von winden¹, winden², winden³

Siehe auch: winden , winden , winden

ˈwin·den³ [ˈvɪndn̩] VERB unpers BOT

winden

waaien

ˈwin·den² <wand, gewunden> [ˈvɪndn̩] VERB refl

1. winden (sich winden, sich wickeln):

winden

zich winden [o. wikkelen] [o. draaien] om

2. winden übtr:

winden (sich schlängeln)

(zich) kronkelen

winden (nach Ausflüchten suchen)

eromheen draaien

sich durch die Menschenmenge winden

zich een weg door de mensenmenigte banen

eine gewundene Erklärung

een omslachtige [o. gezochte] verklaring

eine gewundene Treppe

een wenteltrap

sich winden wie eine Schlange

kronkelen [o. zich in allerlei bochten wringen] als een slang

3. winden (sich krümmen):

winden

kronkelen

winden

ineenkrimpen

ˈwin·den¹ <wand, gewunden> [ˈvɪndn̩] VERB trans

1. winden (hissen, takeln):

winden

winden

winden

ophijsen

winden

takelen

2. winden (wickeln):

winden

winden

winden

wikkelen

3. winden (flechten, binden):

winden

vlechten

jdm ein Band ins Haar winden

iem een band door het haar vlechten

4. winden (ringen, wringen):

winden

wringen

jdm das Messer aus der Hand winden

iem het mes uit de hand wringen