Übersetzungen für „meestrijden“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

be·strij·den <bestreed, h. bestreden> [bəstrɛidə(n)] VERB trans

1. bestrijden:

bestrijden (betwisten)

bestreiten

bestrijden (loochenen)

abstreiten

bestrijden (ontkennen)

dementieren

2. bestrijden (tegengaan):

bestrijden

bekämpfen

bestrijden

entgegentreten +Dat

3. bestrijden (vechten tegen):

bestrijden

bekämpfen

de onkosten bestrijden

die Kosten bestreiten

mee·rij·den <reed mee, h./i. meegereden> [merɛidə(n)] VERB intr

meerijden

mitfahren

strij·den <streed, h. gestreden> [strɛidə(n)] VERB intr

1. strijden (vechten):

strijden

kämpfen

de strijdende partijen (proces)

die streitenden Parteien

de strijdende partijen (oorlog)

die kämpfenden Parteien

tegen de dood strijden

mit dem Tode ringen

strijden voor waardering

um Anerkennung ringen

voor de vrijheid strijden

für die Freiheit kämpfen

2. strijden (twisten):

strijden

(sich) streiten

3. strijden (in tweestrijd zijn):

strijden

kämpfen

strijden

mit sich ringen

4. strijden (wedstrijd houden):

strijden

kämpfen

om de eerste plaats strijden

um den Sieg kämpfen

5. strijden (onverenigbaar zijn):

strijden

verstoßen

dat strijdt met zijn karakter

das widerstrebt seinem Charakter

dat strijdt met de goede zeden

das ist verstößt gegen die guten Sitten

kunst·rij·den [kʏnstrɛidə(n)] SUBST nt geen Pl

kunstrijden (op schaatsen)

Eiskunstlauf m

kunstrijden (op schaatsen)

Eiskunstlaufen nt

kunstrijden (te paard)

Kunstreiten nt

meest·tijds ADV

meesttijds → meestentijds

Siehe auch: meestentijds

mees·ten·tijds [mestəntɛɪts] ADV

meestentijds

meistens

meestentijds

meist

mee·lij·den <leed mee, h. meegeleden> [melɛɪdə(n)] VERB intr

meelijden

mitleiden