Übersetzungen für „beslecht“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

Ge·ˈflecht <Geflecht(e)s, Geflechte> [gəˈflɛçt] SUBST nt (Flechtwerk)

Geflecht

vlechtwerk nt

Geflecht übtr a.

netwerk nt

Geflecht übtr a.

web nt

Ge·ˈschlecht <Geschlecht(e)s, Geschlechter> [gəˈʃlɛçt] SUBST nt

Geschlecht BIO

geslacht nt

Geschlecht LING scherzh (Sippe)

kunne

Geschlecht LING scherzh (Sippe)

sekse

Geschlecht geh

generatie

beiderlei Geschlechts

van beiderlei kunne

das dritte Geschlecht veraltet

de homoseksuelen

ˈstil·echt ADJ

stilecht

zuiver [o. echt] van stijl

schlecht [ʃlɛçt] ADJ

schlecht (nicht gut)

slecht

schlecht (übel)

misselijk

schlecht (übel)

moeilijk

schlecht (übel)

bezwaarlijk

schlecht aussehen

er slecht uitzien

ein schlecht gehendes Geschäft

een slecht lopende zaak

es geht ihm schlecht

het gaat slecht met hem

es geht ihm schlecht

hij is er slecht aan toe

morgen geht es schlecht

morgen komt het slecht [o. niet goed] uit

schlecht gelaunt

slechtgehumeurd

mir ist (ganz) schlecht

ik voel me (helemaal) niet goed [o. lekker]

er staunte nicht schlecht

hij was niet weinig verbaasd

mehr schlecht als recht

niet bijzonder [o. bijster] goed

um jdn steht es schlecht

het gaat niet goed [o. slecht] met iem

um jdn steht es schlecht

iem staat er slecht voor

recht und schlecht

zo goed en zo kwaad als 't gaat

ˈSee·recht <Seerecht(e)s> SUBST nt kein Pl JUR

Seerecht

zeerecht

ˈkuss·echt ADJ

kussecht

kissproof

ˈSee·hecht SUBST m

Seehecht

heek

Seehecht

stokvis