Niederländisch » Deutsch

bles·se·ren <blesseerde, h. geblesseerd> [blɛserə(n)] VERB trans

be·sme·ren <besmeerde, h. besmeerd> [bəsmerə(n)] VERB trans

1. besmeren (bestrijken):

2. besmeren (bevuilen):

dres·se·ren <dresseerde, h. gedresseerd> [drɛserə(n)] VERB trans

boet·se·ren <boetseerde, h. geboetseerd> [butserə(n)] VERB trans

1. boetseren (vormen uit kneedbaar materiaal):

mas·se·ren <masseerde, h. gemasseerd> [mɑserə(n)] VERB trans

pas·se·ren1 <passeerde, h. gepasseerd> [pɑserə(n)] VERB trans

cen·se·ren <censeerde, h. gecenseerd> [sɛnserə(n)] VERB trans

adres·se·ren1 <adresseerde, h. geadresseerd> [adrɛserə(n)] VERB trans (van een adres voorzien)

be·stu·de·ren <bestudeerde, h. bestudeerd> [bəstyderə(n)] VERB trans

1. bestuderen (met aandacht lezen):

2. bestuderen (een studie maken van):

3. bestuderen (onderzoeken):

klas·se·ren1 <klasseerde zich, h. zich geklasseerd> [klɑserə(n)] VERB wk ww

klasseren zich klasseren SPORT:

mous·se·ren <mousseerde, h. gemousseerd> [muserə(n)] VERB intr

de·clas·se·ren <declasseerde, h. gedeclasseerd> [deklɑserə(n)] VERB trans

re·clas·se·ren <reclasseerde, h. gereclasseerd> [reklɑserə(n)] VERB trans

amu·se·ren1 <amuseerde zich, h. zich geamuseerd> [amyzerə(n)] VERB wk ww

amuseren zich amuseren (zich vermaken):

fri·se·ren <friseerde, h. gefriseerd> [frizerə(n)] VERB trans

pul·se·ren <pulseerde, h. gepulseerd> [pʏlserə(n)] VERB intr

in·cas·se·ren <incasseerde, h. geïncasseerd> [ɪŋkɑserə(n)] VERB trans

in·te·res·se·ren1 <interesseerde zich, h. zich geïnteresseerd> [ɪntərɛserə(n)] VERB wk ww

interesseren zich interesseren (belangstelling tonen voor):

be·schil·de·ren <beschilderde, h. beschilderd> [bəsxɪldərə(n)] VERB trans

1. beschilderen (voorstellingen schilderen op):

anmalen ugs

2. beschilderen (verven, kleuren):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski