Niederländisch » Deutsch

over·man·nen <overmande, h. overmand> [ovərmɑnə(n)] VERB trans

ver·man·nen <vermande zich, h. zich vermand> [vərmɑnə(n)] VERB wk ww

vermannen zich vermannen:

ge·span·nen [ɣəspɑnə(n)] ADJ

1. gespannen (strak getrokken):

ont·span·nen1 <ontspannen, ontspannener, meest ontspannen> [ɔntspɑnə(n)] ADJ

in·ge·span·nen [ɪŋɣəspɑnə(n)] ADJ

over·span·nen1 [ovərspɑnə(n)] ADJ

2. overspannen (overwerkt):

voor·span·nen <spande voor, h. voorgespannen> [vorspɑnə(n)] VERB trans

klus·jes·man <klusjesman|nen> [klʏʃəsmɑn] SUBST m

in·scan·nen <scande in, h. ingescand> [ɪnskɛnə(n)] VERB trans

ver·ban·nen <verbande, h. verbannen> [vərbɑnə(n)] VERB trans ook übtr

aan·span·nen <spande aan, h. aangespannen> [anspɑnə(n)] VERB trans

1. aanspannen jur.:

2. aanspannen (vastmaken):

3. aanspannen (strakker spannen):

uit·span·nen <spande uit, h. uitgespannen> [œytspɑnə(n)] VERB trans

1. uitspannen (uit het gareel losmaken):

2. uitspannen (uitstrekken):

be·gin·nen1 <begon, i. begonnen> [bəɣɪnə(n)] VERB trans

be·gon·nen VERB

1. begonnen 3. Pers Pl Imperf van beginnen¹, beginnen²

2. begonnen volt. deelw. van beginnen¹, beginnen²

Siehe auch: beginnen , beginnen

be·gin·nen1 <begon, i. begonnen> [bəɣɪnə(n)] VERB trans


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski