Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „Fersen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

fel·sen: Verb
per·sen: Verb
fer·vent: Adjektiv und Adverb
heer·sen: Verb
kner·sen: Verb
koer·sen: Verb
fees·ten: Verb
her·sens: Nomen
tor·sen: Verb
dor·sen: Verb
har·sen: Verb
mor·sen: Verb
sek·sen: Verb
ei·sen: Verb
et·sen: Verb
he·sen: Verb
wen·sen: Verb
Ier·se: Nomen
knar·sen: Verb
fe·me·len: Verb

Meintest du vielleicht: persen , felsen , hersens , feesten , koersen , knersen , heersen , fervent , Ierse , wensen , hesen , etsen , eisen , seksen , morsen , harsen , dorsen , torsen , femelen , knarsen , dansen , arseen , Pasen , smsen , ferm und ferry

fel·sen <felste, h. gefelst> [fɛlsə(n)] VERB trans

per·sen <perste, h. geperst> [pɛrsə(n)] VERB trans

fer·vent <fervente, ferventer, ferventst> [fɛrvɛnt] ADJ

leidenschaftlich

een fervent aanhanger

ein leidenschaftlicher Anhänger [o. Verfechter]

een fervent tegenstander

ein entschiedener Gegner

heer·sen <heerste, h. geheerst> [hersə(n)] VERB intr

1. heersen (regeren):

2. heersen (de overhand hebben):

3. heersen (vóórkomen):

de tegenwoordig heersende denkbeelden

die gegenwärtig herrschenden Vorstellungen

kner·sen VERB intr

knersen → knarsen

Siehe auch: knarsen

knar·sen <knarste, h. geknarst> [knɑrsə(n)] VERB intr

knarsen (scharnier, slot e.d.)

knarsen (sneeuw, grind, tanden)

knarsen (werktuigen, remmen, wiel)

koer·sen <koerste, h./i. gekoerst> [kursə(n)] VERB intr

1. koersen (de koers richten):

Kurs nehmen auf +Akk

steuern auf +Akk

2. koersen SPORT:

fees·ten <feestte, h. gefeest> [festə(n)] VERB intr

ein Fest feiern

her·sens [hɛrsəns] SUBST Pl

1. hersens (verstand):

Gehirn nt

hersens übtr

Kopf m

hersens übtr

zijn hersens afpijnigen

sich Dat das Gehirn zermartern

gebruik toch je hersens

gebrauche doch deinen Verstand

het lijkt wel of je geen hersens hebt

manchmal zweifle ich an deinem Verstand

hoe haal je het in je hersens!

du bist wohl nicht ganz bei Verstand!

de hersens laten werken

all seinen Verstand zusammennehmen

2. hersens übtr (schedel):

iem de hersens inslaan

jdm den Schädel einschlagen

tor·sen <torste, h. getorst> [tɔrsə(n)] VERB trans

1. torsen (met grote moeite dragen):

2. torsen (gebukt gaan onder):

3. torsen (torderen):

tordieren fachspr

dor·sen <dorste, h. gedorst> [dɔrsə(n)] VERB trans

har·sen <harste, h. geharst> [hɑrsə(n)] VERB trans

mor·sen¹ <morste, h. gemorst> [mɔrsə(n)] VERB trans

sek·sen¹ <sekste, h. gesekst> [sɛksə(n)] VERB intr (seks hebben)

ei·sen <eiste, h. geëist> [ɛisə(n)] VERB trans

1. eisen (verlangen):

gehoorzaamheid eisen

Gehorsam fordern [o. verlangen]

iets van iem eisen

etw von jdm fordern

te veel eisen van iem

von jdm zu viel verlangen

te veel eisen van iem

jdn überfordern

2. eisen jur.:

het Openbaar Ministerie eiste drie jaren

der Staatsanwalt beantragte drei Jahre

3. eisen (tot voorwaarde hebben):

dat eist overleg

das erfordert Überlegung

et·sen <etste, h. geëtst> [ɛtsə(n)] VERB trans

1. etsen (graveren):

etsen met de droge naald

mit der Kaltnadel radieren

2. etsen (aantasten):

he·sen VERB

hesen 3. Pl Sg Imperf van hijsen¹, hijsen²

Siehe auch: hijsen , hijsen

hij·sen² <hees, h. gehesen> [hɛisə(n)] VERB intr ((veel) drinken)

bechern ugs

stevig hijsen

tüchtig bechern scherzh

hij·sen¹ <hees, h. gehesen> [hɛisə(n)] VERB trans

1. hijsen:

hijsen (naar boven trekken)

hijsen (vlag, zeil e.d.)

het anker hijsen

den Anker lichten

2. hijsen (met moeite naar boven brengen):

zich uit een stoel hijsen

sich aus einem Stuhl hochwinden

dat hijs je niet

das schaffst du nicht

3. hijsen ((veel) drinken):

saufen sl

bier hijsen

wen·sen <wenste, h. gewenst> [wɛnsə(n)] VERB trans

1. wensen (verlangen (te hebben)):

(sich Dat ) wünschen

dat laat aan duidelijkheid niets te wensen over

das lässt an Deutlichkeit nichts zu wünschen übrig

iets vurig wensen

sich Dat etw brennend [o. sehnlichst] wünschen

het ware [o. is ] te wensen dat …

es wäre wünschenswert, dass …

wat wenst u?

was wünschen [o. möchten] Sie?

wat wenst u?

Sie wünschen (bitte)?

zich elders wensen

sich fortwünschen

ik wens met rust gelaten te worden

ich möchte in Ruhe gelassen werden

2. wensen (dulden, willen):

ik wens me niet door jou te laten beledigen

ich verbitte mir deine Beleidigungen

voorzichtigheid is gewenst

Vorsicht ist geboten

daar wens ik niet op in te gaan

darauf möchte ich nicht eingehen

3. wensen (toewensen):

iem goede morgen wensen

jdm (einen) Guten Morgen wünschen

Ier·se <Ierse|n> [irsə] SUBST f

Ierse weibliche Form von Ier

Siehe auch: Ier

Ier <Ier|en> [ir] SUBST m

Ier

Ire m

knar·sen <knarste, h. geknarst> [knɑrsə(n)] VERB intr

knarsen (scharnier, slot e.d.)

knarsen (sneeuw, grind, tanden)

knarsen (werktuigen, remmen, wiel)

fe·me·len <femelde, h. gefemeld> [femələ(n)] VERB intr

femelen (langdradig)

femelen (langdradig)

femelen (schijnheilig)

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski