Übersetzungen für „Mall“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

mal² <malle, maller, malst> [mɑl] ADJ

1. mal (gek, raar):

mal

komisch

mal

verrückt

mal

albern

ben je mal?

bist du verrückt?

een mal hoedje

ein komischer Hut

2. mal (jeugdig):

mal

ausgelassen

een malle meid

ein ausgelassenes Mädchen

iem voor de mal houden

jdn zum Narren halten

maal¹ <malen> [mal] SUBST nt (maaltijd)

maal

Mahl nt

maal

Essen nt

maal

Mahlzeit f

een feestelijk maal

ein Festmahl

een feestelijk maal

ein Festessen

mail <mail|s> [mel] SUBST f

mail

Mail f nt

ma·le SUBST f

male → maal²

Siehe auch: maal , maal

maal² <malen> [mal] SUBST nt of m of f

1. maal (keer):

maal

Mal nt

voor de eerste maal

zum ersten Mal(e)

herhaalde malen

wiederholt

hoeveel maal?

wie viele Male?

hoeveel maal?

wievielmal?

een paar maal

ein paar Mal

2. maal (vermenigvuldigingsteken):

maal

mal

tweemaal drie is zes

zwei mal drei ist sechs

maal¹ <malen> [mal] SUBST nt (maaltijd)

maal

Mahl nt

maal

Essen nt

maal

Mahlzeit f

een feestelijk maal

ein Festmahl

een feestelijk maal

ein Festessen

mals <malse, malser, malst> [mɑls] ADJ

1. mals:

mals (zacht in de mond)

zart

mals (zacht in de mond)

weich

mals (sappig)

saftig

zo mals als boter

butterweich

het malse gras

das saftige Gras

mals vlees

zarte(s) Fleisch nt

2. mals (zachtzinnig):

mals

mild

zijn oordeel was niet mals

sein Urteil war nicht mild

3. mals (weldadig):

mals

sanft

mals

mild

mals

sacht

malse regen

milde(r) Regen m

hall <hall|s> [hɔːl] SUBST f

hall (hoge ingang)

Halle f

hall (hoge zaal als zelfstandig gebouw)

Halle f

hall (hoge zaal als ruimte in een gebouw)

Saal m

hall (vestibule van een woning)

Diele f

hall (vestibule van een woning)

Flur m