Übersetzungen für „Minster“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

mi·nis·ter <minister|s> [minɪstər] SUBST m

minister

Minister m

minister van Staat

≈ Staatsminister m

minister van Defensie

Verteidigungsminister m

minister van Justitie

Justizminister m

minister van Onderwijs

Kultusminister m

minister van Economische Zaken

Wirtschaftsminister m

minister van Binnenlandse Zaken

Innenminister m

minister van Buitenlandse Zaken

Außenminister m

mon·ster <monster|s> [mɔnstər] SUBST nt

1. monster (proefwaar):

monster

Muster nt

monster

Probe f

monsters nemen

Proben entnehmen

koop op monster

Kauf nach Muster

monster zonder waarde

Muster ohne Wert

2. monster (angstaanjagend gedrocht):

monster

Monster nt

monster

Ungeheuer nt

monster

Scheusal nt

3. monster (mens):

monster

Monster nt

monster

Bestie f

4. monster (in samenstelling; zeer groot, omvangrijk iets):

monster

Monster-

monster

Riesen-

monster

Mammut-

mun·ster <munster|s> [mʏnstər] SUBST nt

munster

Münster nt

min·stens [mɪnstəns] ADV

minstens

mindestens

minstens

wenigstens

minstens vijf euro

mindestens fünf Euro

minst¹ [mɪnst] ADV (in de geringste mate)

minst

am wenigsten

minst

am geringsten

de minst aantrekkelijke aanbieding

das am wenigsten verlockende Angebot

min·der¹ [mɪndər] ADJ

minder (geringer)

geringer

minder (geringer)

weniger

minder (lager)

niedriger

van minder belang

von geringerer Bedeutung

van minder belang

weniger wichtig

het niet met minder doen

sich nicht mit weniger zufriedengeben

van mindere kwaliteit

von schlechterer Qualität

kan het wat minder? (minder luid)

geht es nicht etwas leiser?

kan het wat minder? (minder veel)

etwas weniger bitte!

het wordt minder met de omzet

der Umsatz lässt nach

hij wilde niet minder zijn dan zijn collega

er wollte nicht hinter seinem Kollegen zurückstehen

mi·nu·te [minyt]

à la minute

sofort

à la minute

auf der Stelle

mie·ter [mitər]

dat gaat je geen mieter aan

das geht dich einen Dreck an ugs

iem op zijn mieter geven (slaan)

jdm den Hintern versohlen ugs

iem op zijn mieter geven (berispen)

jdm die Hammelbeine lang ziehen ugs

mij·ter <mijter|s> [mɛitər] SUBST m

mijter

Mitra f

mijter

Inful f

Mun·ster [mʏnstər]

Munster

Münster

de vrede van Munster

der Westfälische Friede (1648)

ven·ster <venster|s> [vɛnstər] SUBST nt ook comput.

venster

Fenster nt

getraliede vensters

Gitterfenster Pl

een venster dat op de straat uitziet

ein Fenster zur Straße (hin)

mindst [mɪndst] ADJ (overtreffende trap van ‘weinig’)

mindst

am wenigsten

min·de·re <mindere|n> [mɪndərə] SUBST m en f

1. mindere (ondergeschikte):

mindere

Untergebene(r) f(m)

2. mindere gesch.:

mindere

Mannschaften Pl

3. mindere (minder bekwame):

mindere

Unterlegene(r) f(m)

hij bleek op alle punten haar mindere te zijn

er war ihr in jeder Hinsicht unterlegen

min·ne <minne|n> [mɪnə] SUBST f

iets in der minne schikken

etw gütlich beilegen

mi·neur [minør] SUBST f geen Pl

1. mineur muz.:

mineur

Moll nt

dit muziekstuk staat in (c-)mineur

dieses Musikstück ist in (c-)Moll

2. mineur (stemming):

mineur

Deprimiertheit f

mineur

Niedergeschlagenheit f

in mineur (gestemd) zijn

auf Moll gestimmt sein übtr

mi·niem [minim] ADJ

miniem

minimal

miniem

sehr gering

een miniem verschil

ein minimaler Unterschied

min·nen¹ <minde, h. gemind> [mɪnə(n)] VERB trans (beminnen)

minnen

lieben

het minnend paartje

das Liebespaar

min·naar <minnaar|s, min|naren> [mɪnar] SUBST m

minnaar

Liebhaber m

een minnaar hebben

einen Geliebten haben

mi·na·ret <minaret|ten> [minarɛt] SUBST f

minaret

Minarett nt

mi·ni·bar <minibar|s> [minibɑːr] SUBST f

minibar

Minibar f