Niederländisch » Deutsch

vac·ci·ne·ren <vaccineerde, h. gevaccineerd> [vɑksinerə(n)] VERB trans

ge·de·ti·neer·de <gedetineerde|n> [ɣədetinerdə] SUBST m en f

ge·ma·ri·neerd [ɣəmarinert] ADJ

ge·raf·fi·neerd <geraffineerde, geraffineerder, geraffineerdst> [ɣərɑfinert] ADJ

1. geraffineerd (gezuiverd):

3. geraffineerd (doortrapt):

ge·van·gen·ne·men <nam gevangen, h. gevangengenomen> [ɣəvɑŋənemə(n)] VERB trans

ge·van·gen·zet·ten <zette gevangen, h. gevangengezet> [ɣəvɑŋə(n)zɛtə(n)] VERB trans

ge·rou·ti·neerd <geroutineerde, geroutineerder, geroutineerdst> [ɣərutinert] ADJ

ge·van·gen·be·waar·der <gevangenbewaarder|s> [ɣəvɑŋə(n)bəwardər] SUBST m

ge·van·ge·ne <gevangene|n> [ɣəvɑŋənə] SUBST m en f

1. gevangene (gevangen genomen persoon):

Gefangene(r) f(m)

2. gevangene (gedetineerde):

Gefangene(r) f(m)

vac·ci·na·tie <vaccinatie|s> [vɑksina(t)si] SUBST f

ge·von·den VERB

gevonden volt. deelw. van vinden

Siehe auch: vinden

vin·den <vond, h. gevonden> [vɪndə(n)] VERB trans

3. vinden (bedenken, uitdenken):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski