Niederländisch » Deutsch

schuif·balk <schuifbalk|en> SUBST f

schla·ger <schlager|s> [ʃlaɡər] SUBST m

straf·baar [strɑvbar] ADJ

1. strafbaar (personen):

schaaf <schaven> [sxaf] SUBST f

schaal <schalen> [sxal] SUBST f

3. schaal wisk.:

4. schaal muz.:

Skala f

schaap <schapen> [sxap] SUBST nt

2. schaap übtr (persoon onder de hoede van een geestelijk leidsman):

Schaf nt

3. schaap (onnozel persoon):

Schaf nt

schaar <scharen> [sxar] SUBST f

1. schaar (knipwerktuig):

Schere f

2. schaar (grijporgaan):

Schere f

3. schaar (deel van een ploeg):

Schar f

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski