Übersetzungen für „sgang“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

slang¹ <slang|en> [slɑŋ] SUBST f

1. slang (dier):

slang ook übtr

Schlange f

kronkelen als een slang übtr

sich winden wie eine Schlange

een slang in [o. aan] zijn boezem koesteren übtr

eine Schlange am Busen nähren

2. slang (buis):

slang

Schlauch m

stang <stang|en> [stɑŋ] SUBST f

stang

Stange f

stang

Stab m

iem op stang jagen übtr

jdn auf die Palme bringen

spang <spang|en> [spɑŋ] SUBST f

spang

Spange f

in·gang <ingang|en> [ɪŋɣɑŋ] SUBST m

1. ingang:

ingang (opening)

Eingang m

ingang (vervoermiddelen)

Einstieg m

de ingang van een huis

der Hauseingang

2. ingang:

ingang (informatie: lemma)

Lemma nt

ingang (informatie: trefwoord)

Stichwort nt

3. ingang:

deze opvatting heeft algemeen ingang gevonden (toegang)

diese Auffassung hat sich allgemein durchgesetzt

4. ingang:

ingang (aanvang)

Wirksamwerden nt

ingang (contract, wet)

In-Kraft-Treten nt

met ingang van 1 april

vom 1. April an

met onmiddellijke ingang

ab sofort

op·gang [ɔpxɑŋ] SUBST m geen Pl

1. opgang (zon):

opgang

Aufgang m

2. opgang (trap):

opgang

Aufgang m

opgang maken (succes)

Anklang finden

opgang maken (trend)

im Kommen sein

af·gang <afgang|en> [ɑfxɑŋ] SUBST m

1. afgang (het weggaan):

afgang

Abgang m

2. afgang form (mal figuur):

afgang

Blamage f

om·gang <omgang|en> [ɔmɣɑŋ] SUBST m

1. omgang (het omgaan met mensen):

omgang

Umgang m

omgang

Verkehr m

geslachtelijke omgang

Geschlechtsverkehr m

omgang hebben met iem

mit jdm Umgang haben

omgang hebben met iem (verkering hebben)

mit jdm ein Verhältnis haben

aangenaam/lastig in de omgang zijn

angenehm/schwierig im Umgang sein

2. omgang rel. (processie):

omgang

Umgang m

3. omgang (trans, omloop):

omgang

Rundgang m

omgang

Umgang m