Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „strikter“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

strijk·ster: Nomen
strik·ken: Verb
strij·ker: Nomen
strikt·heid: Nomen
strijk·ijzer: Nomen
strip·pen: Verb
strie·men: Verb
strij·den: Verb
strij·ken: Verb
strijk·je: Nomen
strijd·perk: Nomen
strijk·stok: Nomen
strip·tease: Nomen
strin·gent: Adjektiv und Adverb
strijk·kwar·tet: Nomen
strik·vraag: Nomen
strij·dig: Adjektiv und Adverb
strijk·bout: Nomen
strip·ver·haal: Nomen
strijd·krach·ten: Nomen

Meintest du vielleicht: strijkster , strijker , strikken , striktheid , strijkijzer , strijkje , strijken , strijden , striemen , strippen , striptease , strijkstok , strijdperk , stringent , strijkkwartet , strijdkrachten , stripverhaal , strijkbout , strijdig und strikvraag

strijk·ster SUBST f

strijkster weibliche Form von strijker

Siehe auch: strijker

strij·ker <strijker|s> [strɛɪkər] SUBST m

1. strijker (musicus):

2. strijker (genezer):

strik·ken <strikte, h. gestrikt> [strɪkə(n)] VERB trans

1. strikken (vangen):

in einer Schlinge fangen

2. strikken (tot een strik binden):

zijn das strikken

die Krawatte binden [o. knüpfen]

een schoen strikken

einen Schuh zuschnüren

3. strikken:

strikken (overhalen)

strikken (inpalmen, betoveren)

strikken (voor zijn karretje spannen vooral)

iem strikken voor een karweitje

jdn für eine Arbeit ködern

strij·ker <strijker|s> [strɛɪkər] SUBST m

1. strijker (musicus):

2. strijker (genezer):

strikt·heid [strɪkthɛɪt] SUBST f geen Pl

1. striktheid (strengheid):

Strenge f

2. striktheid (zorgvuldigheid):

strijk·ijzer <strijkijzer|s> [strɛikɛizər] SUBST nt

strijkijzer

strip·pen² <stripte, h. gestript> [strɪpə(n)] VERB trans

strippen (ontdoen van: kabel)

strippen (ontdoen van: kabel)

strippen (ontdoen van: auto's, apparatuur)

(teilweise) demontieren

strie·men <striemde, h. gestriemd> [strimə(n)] VERB trans

1. striemen (striemen doen ontstaan):

in de striemende regen

im peitschenden Regen

2. striemen (pijn doen):

striemende woorden

verletzende Worte Pl

strij·den <streed, h. gestreden> [strɛidə(n)] VERB intr

1. strijden (vechten):

de strijdende partijen (proces)

die streitenden Parteien

de strijdende partijen (oorlog)

die kämpfenden Parteien

tegen de dood strijden

mit dem Tode ringen

strijden voor waardering

um Anerkennung ringen

voor de vrijheid strijden

für die Freiheit kämpfen

2. strijden (twisten):

(sich) streiten

3. strijden (in tweestrijd zijn):

mit sich ringen

4. strijden (wedstrijd houden):

om de eerste plaats strijden

um den Sieg kämpfen

5. strijden (onverenigbaar zijn):

dat strijdt met zijn karakter

das widerstrebt seinem Charakter

dat strijdt met de goede zeden

das ist verstößt gegen die guten Sitten

strij·ken¹ <streek, h. gestreken> [strɛikə(n)] VERB trans

1. strijken (met een strijkende beweging aanraken):

met de hand langs zijn kin strijken

sich Dat mit der Hand übers Kinn streichen

iem over de haren strijken

jdm über die Haare streichen [o. fahren]

2. strijken ((textiel) gladmaken):

3. strijken (met een strijkende beweging verplaatsen, veranderen):

kreukels uit het papier strijken

zerknittertes Papier glätten

mosterd over de kaas strijken

den Käse mit Senf bestreichen

4. strijken:

strijken (laten zakken)

strijken (laten zakken)

strijken (vlag)

strijken (vlag)

de mast/zeilen strijken

den Mast umlegen/die Segel einziehen [o. herunterholen]

5. strijken (dichtsmeren):

voegen strijken

Fugen verschmieren

6. strijken:

strijken (met een strijkijzer: aanbrengen op iets)

strijken (met een strijkijzer: iets verwijderen)

plooien uit een rok strijken

Falten aus einem Rock bügeln

strijk·je <strijkje|s> [strɛikjə] SUBST nt

Ensemble nt

strijd·perk <strijdperk|en> [strɛitpɛrk] SUBST nt

1. strijdperk (arena) übtr:

Arena f

strijdperk SPORT

Ring m

in het strijdperk treden übtr

in den Kampf treten

2. strijdperk (slagveld):

strijk·stok <strijkstok|ken> [strɛikstɔk] SUBST m

Bogen m

strip·tease <stripteases> [strɪptiːz] SUBST m

Striptease m nt nt

Strip m

strin·gent <stringente, stringenter, stringentst> [strɪŋɣɛnt] ADJ

strijk·kwar·tet <strijkkwartet|ten> [strɛikwɑrtɛt] SUBST nt

strijkkwartet

Streichquartett nt

strik·vraag <strik|vragen> [strɪkfrax] SUBST f

iem een strikvraag stellen

jdm eine Fangfrage stellen

strij·dig <strijdige, strijdiger, strijdigst> [strɛidəx] ADJ

1. strijdig (niet overeenstemmend):

strijdig met het algemene belang

im Widerspruch zum Allgemeininteresse

2. strijdig (tegenstrijdig):

widersprüchlich

strijdige belangen/gevoelens

gegensätzliche Interessen/Gefühle

strijk·bout <strijkbout|en> [strɛiɡbɑut] SUBST m

Plätteisen nt nordd

strip·ver·haal <stripver|halen> [strɪpfərhal] SUBST nt

stripverhaal

stripverhaal

Comic m

stripverhaal (allgemeen)

Bild(er)geschichte f

strijd·krach·ten [strɛitkrɑxtə(n)] SUBST Pl

strijdkrachten

Streitkräfte Pl

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski