Niederländisch » Deutsch

ver·goe·den <vergoedde, h. vergoed> [vərɣudə(n)] VERB trans

ver·goe·lij·ken <vergoelijkte, h. vergoelijkt> [vərɣuləkə(n)] VERB trans

mee·din·gen <dong mee, h. meegedongen> [medɪŋə(n)] VERB intr

me·de·din·gen VERB intr

mededingen → meedingen

Siehe auch: meedingen

mee·din·gen <dong mee, h. meegedongen> [medɪŋə(n)] VERB intr

ver·gel·ding <vergelding|en> [vərɣɛldɪŋ] SUBST f

ver·gooi·en <vergooide, h. vergooid> [vərɣojə(n)] VERB trans

ver·ge·noe·gen <vergenoegde, h. vergenoegd> [vɛrɣənuɣə(n)] VERB trans

2. vergenoegen (genoegen doen):

ver·gif·ti·gen <vergiftigde, h. vergiftigd> [vərɣɪftəɣə(n)] VERB trans

ver·drin·gen2 <verdrong zich, h. zich verdrongen> [vərdrɪŋə(n)] VERB wk ww

verdringen zich verdringen (elkaar van de plaats dringen):

ver·wrin·gen <verwrong, h. verwrongen> [vərwrɪŋə(n)] VERB trans

ver·ˈsprin·gen1 <versprong, i. versprongen> [vərsprɪŋə(n)] VERB intr

1. verspringen (springend van plaats veranderen):

2. verspringen (op een andere dag vallen):

ver·ge·ving [vərɣevɪŋ] SUBST f geen Pl

2. vergeving (het weggeven):

be·din·gen <bedong, h. bedongen> [bədɪŋə(n)] VERB trans

ver·gok·ken <vergokte, h. vergokt> [vərɣɔkə(n)] VERB trans

ver·gro·ting <vergroting|en> [vərɣrotɪŋ] SUBST f


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski