Übersetzungen für „wildevrouw“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

wil·de·bras <wildebras|sen> [wɪldəbrɑs] SUBST m

wildebras

Wildfang m

wil·der·nis <wildernis|sen> [wɪldərnɪs] SUBST f

wildernis

Wildnis f

iem de wildernis insturen übtr

jdn seinem Schicksal überlassen

wild·groei [wɪltxruj] SUBST m geen Pl ook übtr

wildgroei

Wildwuchs m

leids·vrouw <leidsvrouw|en> [lɛɪtsfrɑu] SUBST f

leidsvrouw (vrouw die leiding geeft)

Leiterin f

leidsvrouw (vooraangaand)

Führerin f

raads·vrouw <raads|vrouwen> [ratsvrɑu] SUBST f

raadsvrouw weibliche Form von raadsman

Siehe auch: raadsman

raads·man <raads|lieden> [ratsmɑn] SUBST m

1. raadsman:

raadsman (adviseur, adviseuse)

Ratgeber m

raadsman (officieel adviseur)

Berater m

bijgestaan worden door een raadsman jur.

Rechtsbeistand haben

2. raadsman (advocaat, advocate):

raadsman

Rechtsanwalt m

toegevoegd raadsman

Pflichtverteidiger m

vis·sers·vrouw <vissersvrouw|en> [vɪsərsfrɑu] SUBST f

vissersvrouw

Fischer(s)frau f

wil·de·man [wɪldəmɑn] SUBST m geen Pl

1. wildeman (wild mens):

wildeman

Wilde(r) m

2. wildeman (driftkop):

wildeman

Hitzkopf m

wildeman

Heißsporn m

vak·vrouw SUBST f

vakvrouw weibliche Form von vakman

Siehe auch: vakman

vak·man <vak|lui, vak|lieden, vak|mensen, vakman|nen> [vɑkmɑn] SUBST m

vakman

Fachmann m

gast·vrouw <gastvrouw|en> [ɣɑstfrɑu] SUBST f

1. gastvrouw (vrouw des huizes):

gastvrouw

Gastgeberin f

2. gastvrouw (hostess):

gastvrouw

Hostess f

huis·vrouw <huisvrouw|en> [hœysfrɑu] SUBST f

huisvrouw

Hausfrau f

buur·vrouw <buurvrouw|en> [byrvrɑu] SUBST f

1. buurvrouw (vrouw naast wie men woont):

buurvrouw

Nachbarin f

buurvrouw

Nachbarsfrau f

2. buurvrouw (vrouw naast wie men zit, staat):

buurvrouw

Nachbarin f

koop·vrouw <koopvrouw|en> [kopfrɑu] SUBST f

1. koopvrouw:

koopvrouw (ventster)

Händlerin f

koopvrouw (in handelsregister)

Kauffrau f

2. koopvrouw (zakenvrouw):

koopvrouw

Geschäftsfrau f

zegs·vrouw <zegsvrouw|en> [zɛxsfrɑu] SUBST f

zegsvrouw weibliche Form von zegsman

Siehe auch: zegsman

zegs·man <zegs|lieden, zegs|lui> [zɛxsmɑn] SUBST m

zegsman

Gewährsmann m

vroed·vrouw <vroedvrouw|en> [vrutfrɑu] SUBST f

vroedvrouw

Hebamme f

wild·park <wildpark|en> [wɪltpɑrk] SUBST nt

wildpark

Wildpark m

wildpark

Wildgehege nt

wild·vreemd [wɪltfremt] ADJ

wildvreemd

wildfremd

stuur·vrouw SUBST f

stuurvrouw → stuurman

Siehe auch: stuurman

stuur·man <stuurlieden, stuurlui> [styrmɑn] SUBST m

stuurman

Steuermann m

de vier met stuurman (roeien)

der Vierer mit Steuermann

het diploma voor stuurman

das Steuermannspatent

de beste stuurlui staan aan wal Sprichw

alle wissen guten Rat, nur der nicht, der ihn nötig hat

de beste stuurlui staan aan wal Sprichw

die besten Steuerleute sind an Land

za·ken·vrouw <zakenvrouw|en> [zakə(n)vrɑu] SUBST f

zakenvrouw

Geschäftsfrau f

poets·vrouw <poetsvrouw|en> [putsfrɑu] SUBST f

poetsvrouw

Putzfrau f

sport·vrouw <sportvrouw|en> [spɔrtfrɑu] SUBST f

sportvrouw

Sportlerin f