Niederländisch » Deutsch

op·voe·den <voedde op, h. opgevoed> [ɔpfudə(n)] VERB trans

2. opvoeden (grootbrengen):

op·voe·der <opvoeder|s> [ɔpfudər] SUBST m

op·voe·ren <voerde op, h. opgevoerd> [ɔpfurə(n)] VERB trans

2. opvoeren (prijs, belastingen):

3. opvoeren (ten tonele brengen):

opvoeren form

4. opvoeren (voedsel):

op·vol·gen <volgde op, h. opgevolgd> [ɔpfɔlɣə(n)] VERB trans

1. opvolgen (volgen):

folgen +Dat

2. opvolgen (ambt, kroon):

nachfolgen +Dat
folgen +Dat

op·vou·wen <vouwde op, h. opgevouwen> [ɔpfɑuwə(n)] VERB trans

her·op·voe·den <voedde herop, h. heropgevoed> [hɛrɔpfudə(n)] VERB trans

ko·per·hou·dend [kopərhɑudənt] ADJ

op·vol·ger <opvolger|s> [ɔpfɔlɣər] SUBST m

op·voe·ding <opvoeding|en> [ɔpfudɪŋ] SUBST f

1. opvoeding (het vormen):

door·mid·den [dormɪdə(n)] ADV

op·schud·den <schudde op, h. opgeschud> [ɔpsxʏdə(n)] VERB trans

voor·bid·den <bad voor, h. voorgebeden> [vorbɪdə(n)] VERB trans


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski