Niederländisch » Deutsch

bij·een·komst <bijeenkomst|en> [bɛieŋkɔmst] SUBST f

2. bijeenkomst (bijeengekomen personen):

3. bijeenkomst (ontmoeting):

Treffen nt
Treff m ugs

over·een·komst <overeenkomst|en> [ovəreŋkɔmst] SUBST f

2. overeenkomst (gelijkheid):

bij·een·ko·men <kwam bijeen, i. bijeengekomen> [bɛieŋkomə(n)] VERB intr

2. bijeenkomen (bij elkaar passen):

han·dels·over·een·komst <handelsovereenkomst|en> [hɑndəlsovəreŋkɔmst] SUBST f

huur·over·een·komst <huurovereenkomst|en> [hyrovəreŋkɔmst] SUBST f

we·der·komst <wederkomst|en> [wedərkɔmst] SUBST f

dien·over·een·kom·stig [dinovəreŋkɔmstəx] ADV


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski