Niederländisch » Deutsch

trouw·boek·je <trouwboekje|s> [trɑubukjə] SUBST nt

trou·we·rij <trouwerij|en> [trɑuwərɛi] SUBST f

trouw·kaart <trouwkaart|en> [trɑukart] SUBST f

trou·we·loos [trɑuwəlos] ADJ

1. trouweloos (ontrouw):

2. trouweloos (perfide, vals):

stu·die·beurs <studie|beurzen> [stydibørs] SUBST f

be·trouw·baar <betrouwbare, betrouwbaarder, betrouwbaarst> [bətrɑubar] ADJ

1. betrouwbaar (personen):

2. betrouwbaar (inlichtingen):

3. betrouwbaar (zaken):

trouw·dag <trouwdag|en> [trɑudɑx] SUBST m

trouw·ak·te <trouwakte|n, trouwakte|s> [trɑuɑktə] SUBST f

trouw·ring <trouwring|en> [trɑurɪŋ] SUBST m

trouw·amb·te·naar <trouw|ambtenaren> SUBST m

vak·beurs <vak|beurzen> [vɑɡbørs] SUBST f

jaar·beurs <jaar|beurzen> [jarbørs] SUBST f (tentoonstelling)

hon·neurs [(h)ɔnørs] SUBST Pl

vouw·been <vouw|benen> [vɑuben] SUBST nt


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski