Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „valsigheid“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

vals·heid: Nomen
za·lig·heid: Nomen
mal·lig·heid: Nomen
be·val·lig·heid: Nomen
ma·tig·heid: Nomen
na·rig·heid: Nomen
vu·rig·heid: Nomen
ba·zig·heid: Nomen
we·lig·heid: Nomen
har·tig·heid: Nomen
aar·dig·heid: Nomen
ban·gig·heid: Nomen
val·scherm: Nomen
he·vig·heid: Nomen
le·dig·heid: Nomen
lui·ig·heid: Nomen
ze·dig·heid: Nomen
be·zig·heid: Nomen
le·nig·heid: Nomen
hei·lig·heid: Nomen

Meintest du vielleicht: malligheid , zaligheid , valsheid , bevalligheid , bangigheid , aardigheid , hartigheid , weligheid , bazigheid , vurigheid , narigheid , matigheid , eeuwigheid , dommigheid , deftigheid , bondigheid , heiligheid , lenigheid , bezigheid , zedigheid , luiigheid , ledigheid , hevigheid , valscherm , valstrik und valserik

vals·heid <vals|heden> [vɑlshɛit] SUBST f

1. valsheid (het vervalst, onecht zijn):

2. valsheid (het vervalsen):

valsheid in geschrifte

Urkundenfälschung

3. valsheid (oneerlijkheid):

4. valsheid (boosheid):

Wut f

za·lig·heid <zalig|heden> [zaləxhɛit] SUBST f

1. zaligheid rel.:

iets bij zijn ziel en zaligheid zweren

etw bei seiner Seele schwören

2. zaligheid (staat van hoogste geluk):

Glückseligkeit f

Wonne f

3. zaligheid (iets overheerlijks):

Köstlichkeit f

er stonden allerlei zaligheden op tafel

allerlei Köstlichkeiten standen auf dem Tisch

mal·lig·heid <mallig|heden> [mɑləxhɛit] SUBST f

Unsinn m

be·val·lig·heid <bevallig|heden> [bəvɑləxhɛit] SUBST f

1. bevalligheid:

bevalligheid (het bevallig zijn)

Anmut f

bevalligheid (aangenaamheid)

Gefälligkeit f

2. bevalligheid (iets dat bevallig is):

bevalligheid

Reiz m

ma·tig·heid [matəxhɛit] SUBST f geen Pl

matigheid betrachten

na·rig·heid <narig|heden> [narəxhɛit] SUBST f

Ärger m

Unannehmlichkeit f meist Pl

daar komt narigheid van

das gibt Ärger

vu·rig·heid <vurig|heden> [vyrəxhɛɪt] SUBST f

Feuer nt

vurigheid (liefde, pleidooi)

Leidenschaftlichkeit f

vurigheid rel.

vurigheid (hoop, smeekbede)

Inständigkeit f

ba·zig·heid SUBST f geen Pl

herrische(s) Wesen nt

we·lig·heid [weləxhɛɪt] SUBST f geen Pl

Fülle f

har·tig·heid <hartig|heden> [hɑrtəxhɛɪt] SUBST f

1. hartigheid (het hartig zijn):

2. hartigheid (dat wat hartig is):

Herzhafte(s) nt

aar·dig·heid <aardig|heden> [ardəxhɛit] SUBST f

1. aardigheid (plezier):

Spaß m

aardigheid hebben in iets

seinen Spaß an etw Dat haben

voor de aardigheid

voor mij was de aardigheid er allang af

für mich hatte es längst seinen Reiz verloren

2. aardigheid (geschenk):

(kleine) Aufmerksamkeit f

een aardigheid kopen voor de verjaardag

eine Aufmerksamkeit zum Geburtstag kaufen

ban·gig·heid SUBST f

bangigheid → bangheid

Siehe auch: bangheid

bang·heid [bɑŋhɛit] SUBST f geen Pl

1. bangheid (angst):

Angst f

Ängstlichkeit f

2. bangheid (het gauw angstig zijn):

Ängstlichkeit f

Furchtsamkeit f

val·scherm <valscherm|en> [vɑlsxɛrm] SUBST nt

he·vig·heid [hevəxhɛit] SUBST f geen Pl

hevigheid (uitingen)

hevigheid (zintuigen)

Stärke f

in alle hevigheid

mit aller Heftigkeit

de hevigheid van een slag

die Wucht eines Schlages

le·dig·heid [ledəxhɛit] SUBST f geen Pl

1. ledigheid (het leeg zijn):

Leere f

2. ledigheid (lediggang):

ledigheid is des duivels oorkussen Sprichw

Müßiggang ist aller Laster Anfang

lui·ig·heid SUBST f

luiigheid → luiheid

Siehe auch: luiheid

lui·heid [lœyhɛit] SUBST f geen Pl

ze·dig·heid [zedəxhɛɪt] SUBST f geen Pl

be·zig·heid <bezig|heden> [bezəxhɛit] SUBST f

le·nig·heid [lenəxhɛit] SUBST f geen Pl

lenigheid (soepelheid)

Geschmeidigkeit f

katachtige lenigheid

katzenartige Geschmeidigkeit [o. Gewandtheit] f

hei·lig·heid [hɛiləxhɛit] SUBST f geen Pl

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski