Übersetzungen für „vergroeiing“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

ver·ˈgrei·sen [fɛɐ̯ˈgr͜aizn̩] VERB intr (senil werden)

vergreisen

vergrijzen

ver·ˈgrei·fen VERB refl unreg

1. vergreifen (daneben greifen):

vergreifen

misgrijpen

vergreifen

verkeerd [o. ernaast] grijpen

2. vergreifen (eine falsche Wahl treffen):

vergreifen

verkeerd kiezen

vergreifen

een verkeerde keuze doen

3. vergreifen (stehlen):

vergreifen

zich vergrijpen

vergreifen

iets wegnemen

4. vergreifen (Gewalt antun):

vergreifen

zich vergrijpen

vergreifen

aanranden

Ver·ˈgrei·sung <Vergreisung> SUBST f kein Pl

Vergreisung

vergrijzing

Ver·ˈgrö·ße·rung <Vergrößerung, Vergrößerungen> [-sərʊŋ] SUBST f

1. Vergrößerung FOTO (vergrößertes Foto, das Vergrößern):

Vergrößerung

vergroting

2. Vergrößerung (Anschwellung) kein Pl:

Vergrößerung

vergroting

ver·ˈgrö·ßern¹ [fɛɐ̯ˈgrøːsɐn] VERB trans FOTO

vergrößern (größer erscheinen lassen)

vergroten

vergrößern (größer erscheinen lassen)

uitbreiden

vergrößern (größer erscheinen lassen)

groter maken

ver·ˈgra·ben¹ VERB trans unreg

1. vergraben (in den Boden stecken):

vergraben

begraven

vergraben

in de grond stoppen

2. vergraben (verbergen):

vergraben

verbergen

vergraben

stoppen

die Hände in die [o. den] Hosentaschen vergraben

de handen in zijn broekzakken steken [o. stoppen]

ver·ˈgrif·fen [fɛɐ̯ˈgrɪfn̩] ADJ

vergriffen

uitverkocht

ver·ˈgrau·len VERB trans ugs

vergraulen

wegjagen

vergraulen

verjagen

vergraulen

wegpesten

vergraulen

wegkijken

ver·ˈge·hen² VERB refl unreg

1. vergehen (sich versündigen):

vergehen

overtreden

vergehen

zondigen (tegen)

vergehen

misdrijven

2. vergehen (sich vergehen an):

vergehen

zich vergrijpen

vergehen

aanranden

ver·ˈge·ben¹ VERB trans unreg

1. vergeben geh (verzeihen):

vergeben

vergeven

vergeben

vergiffenis schenken

2. vergeben (zuteilen):

vergeben

(ver)geven

vergeben

gunnen

vergeben

verlenen

einen Auftrag an eine Firma vergeben

een order plaatsen bij een firma

das ist vergebene Mühe

dat is vergeefse moeite

seine Töchter sind alle schon vergeben

zijn dochters zijn allemaal al aan de man

3. vergeben (beeinträchtigen, Abbruch tun):

vergeben

afbreuk doen aan

vergeben

tekortdoen

seinem Recht nichts vergeben

aan zijn recht niet laten tornen

sich Dat nichts vergeben

niets aan zijn waardigheid tekortdoen

4. vergeben SPORT:

vergeben

weggeven

vergeben

verspelen

vergeben

missen

5. vergeben (Kartenspiel):

vergeben

verkeerd verdelen

ver·ˈgü·ten [fɛɐ̯ˈgyːtn̩] VERB trans

1. vergüten (ersetzen):

vergüten

vergoeden

2. vergüten (bezahlen):

vergüten

belonen

vergüten

betalen

3. vergüten fachspr (die Qualität verbessern):

vergüten

de kwaliteit verbeteren

vergüteter Stahl

edelstaal

ver·ˈge·bens [fɛɐ̯ˈgeːbn̩s] ADV

vergebens

(te)vergeefs

vergebens

voor niets

vergebens

vruchteloos

Ver·ˈge·bung <Vergebung> [fɛɐ̯ˈgeːbʊŋ] SUBST f kein Pl

Vergebung

vergeving

Vergebung

vergiffenis

Vergebung

kwijtschelding