Niederländisch » Deutsch

rond·kij·ken <keek rond, h. rondgekeken> [rɔntkɛikə(n)] VERB intr

rond·rij·den1 <reed rond, h./i. rondgereden> [rɔntrɛidə(n)] VERB intr

aan·krij·gen <kreeg aan, h. aangekregen> [aŋkrɛiɣə(n)] VERB trans

los·krij·gen <kreeg los, h. losgekregen> [lɔskrɛiɣə(n)] VERB trans

door·krij·gen <kreeg door, h. doorgekregen> [dorkrɛɪɣə(n)] VERB trans

1. doorkrijgen ((geleidelijk) begrijpen):

2. doorkrijgen (doorgegeven krijgen):

rond·bren·gen <bracht rond, h. rondgebracht> [rɔndbrɛŋə(n)] VERB trans

rond·vlie·gen <vloog rond, h./i. rondgevlogen> [rɔntfliɣə(n)] VERB intr

1. rondvliegen (vliegend een kring beschrijven):

3. rondvliegen (zich om een middelpunt bewegen):

rond·schrij·ven [rɔntsxrɛivə(n)] SUBST nt geen Pl

her·krij·gen <herkreeg, h. herkregen> [hɛrkrɛiɣə(n)] VERB trans

mee·krij·gen <kreeg mee, h. meegekregen> [mekrɛiɣə(n)] VERB trans

uit·krij·gen <kreeg uit, h. uitgekregen> [œytkrɛiɣə(n)] VERB trans

1. uitkrijgen (erin slagen uit te trekken):

2. uitkrijgen (ten einde lezen):

3. uitkrijgen (erin slagen op te lossen):

beet·krij·gen <kreeg beet, h. beetgekregen> [betkrɛɪɣə(n)] VERB trans

2. beetkrijgen (begrijpen):

rond·ko·men <kwam rond, i. rondgekomen> [rɔntkomə(n)] VERB intr

in·rij·gen <reeg in, h. ingeregen> [ɪnrɛɪɣə(n)] VERB trans

1. inrijgen (in iets anders rijgen):

2. inrijgen (nauwer maken):

rond·han·gen <hing rond, h. rondgehangen> [rɔnthɑŋə(n)] VERB intr


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski