Niederländisch » Deutsch

rond·de·len <deelde rond, h. rondgedeeld> [rɔndelə(n)] VERB trans

rond·zwer·ven <zwierf rond, h. rondgezworven> [rɔntswɛrvə(n)] VERB intr

2. rondzwerven (rondslingeren):

rond·tol·len1 [rɔntɔlə(n)] VERB trans (als een tol doen ronddraaien)

plank·zei·len [plɑŋksɛilə(n)] SUBST nt geen Pl

rond·ver·tel·len <vertelde rond, h. rondverteld> [rɔntfərtɛlə(n)] VERB trans

be·zei·len <bezeilde, h. bezeild> [bəzɛɪlə(n)] VERB trans

1. bezeilen (zeilen over):

2. bezeilen (door zeilen bereiken):

ver·zei·len <verzeilde, i. verzeild> [vərzɛilə(n)] VERB intr

rond·reis <rond|reizen> [rɔntrɛis] SUBST f

rond·ko·men <kwam rond, i. rondgekomen> [rɔntkomə(n)] VERB intr

rond·wa·ren <waarde rond, h. rondgewaard> [rɔntwarə(n)] VERB intr

1. rondwaren (spoken):

rond·dan·sen <danste rond, h. rondgedanst> [rɔndɑnsə(n)] VERB intr

rond·wan·de·len <wandelde rond, h./i. rondgewandeld> [rɔntwɑndələ(n)] VERB intr

lucht·zei·len [lʏxtsɛɪlə(n)] VERB alleen inf. als zn.

rond·zend·brief SUBST m

rondzendbrief → rondschrijven

Siehe auch: rondschrijven

rond·schrij·ven [rɔntsxrɛivə(n)] SUBST nt geen Pl

rond·snuf·fe·len <snuffelde rond, h. rondgesnuffeld> [rɔntsnʏfələ(n)] VERB intr

1. rondsnuffelen (al snuffelend rondlopen):

2. rondsnuffelen (nieuwsgierig speurend rondlopen):

3. rondsnuffelen (zonder plan doorzoeken) + in:

rond·slen·te·ren <slenterde rond, h./i. rondgeslenterd> [rɔntslɛntərə(n)] VERB intr


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski