Übersetzungen für „toneel“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

to·neel <to|nelen> [tonel] SUBST nt

1. toneel:

toneel (podium)

Bühne f

toneel (podium)

Theaterbühne f

toneel (planken)

Bretter Pl

op het toneel komen ugs übtr

auf der Bildfläche erscheinen

iets ten tonele voeren

etw anschaulich darstellen

iets ten tonele voeren (toneelstuk e.d.)

etw aufführen

van het toneel verdwijnen übtr

von der Bühne verschwinden

van het toneel verdwijnen übtr

von der Bildfläche verschwinden ugs

2. toneel theat. (deel van een bedrijf):

toneel

Szene f

toneel

Auftritt m

3. toneel:

toneel (theater)

Theater nt

toneel (toneelwereld)

Bühne f

bij het toneel gaan

zum Theater gehen

bij het toneel gaan

Schauspieler werden

het toneel in de 16e eeuw

das Theater des 16. Jahrhunderts

4. toneel:

toneel (wat zich voor iems ogen voltrekt)

Schauspiel nt

toneel (tafereel)

Bild nt

een aandoenlijk toneel

ein rührendes Schauspiel

5. toneel (plaats waar iets voorvalt):

toneel

Schauplatz m

het politieke toneel

die politische Bühne

6. toneel (komedie):

toneel

Theater nt kein Pl

toneel

Schauspielerei f

toneel

Schau f ugs

dat is allemaal toneel!

das ist doch alles nur Schau! ugs

7. toneel (spel):

toneel

Theater nt kein Pl

experimenteel toneel

experimentelle(s) Theater nt

Beispielsätze für toneel

experimenteel toneel

experimentelle(s) Theater nt

van het toneel afgaan ook übtr

von der Bühne abtreten

bij het toneel gaan

zum Theater gehen

van het toneel verdwenen

von der Bildfläche verschwunden

op het toneel komen ugs übtr

auf der Bildfläche erscheinen

van het toneel verdwijnen übtr

von der Bühne verschwinden

dat is allemaal toneel!

das ist doch alles nur Schau! ugs

het draaibaar toneel

die Drehbühne

een aandoenlijk toneel

ein rührendes Schauspiel

het politieke toneel

die politische Bühne

het toneel verlaten (bij een toneelspel)

abgehen

het toneel in de 16e eeuw

das Theater des 16. Jahrhunderts