Niederländisch » Deutsch

uit·waai·en1 <waaide uit/woei uit, h. uitgewaaid> [œytwajə(n)] VERB trans (doven)

uit·wa·se·men <wasemde uit, h. uitgewasemd> [œytwasəmə(n)] VERB trans

uit·gie·ren <gierde uit, h. uitgegierd> [œytxirə(n)] VERB trans (met ‘het’)

uit·zwaai·en <zwaaide uit, h. uitgezwaaid> [œytswajə(n)] VERB trans

uit·was·sen <waste uit, h. uitgewassen> [œytwɑsə(n)] VERB trans

uit·wer·ken2 <werkte uit, h. uitgewerkt> [œytwɛrkə(n)] VERB intr

2. uitwerken (uitgisten):

uit·wei·den <weidde uit, h. uitgeweid> [œytwɛidə(n)] VERB intr

uit·wer·pen1 <wierp uit, h. uitgeworpen> [œytwɛrpə(n)] VERB trans SPORT

uit·wij·ken <week uit, i. uitgeweken> [œytwɛikə(n)] VERB intr

2. uitwijken belg (emigreren):

uit·wij·zen <wees uit, h. uitgewezen> [œytwɛizə(n)] VERB trans

2. uitwijzen (uit het land zetten):

3. uitwijzen (beslissen):

uit·woe·den <woedde uit, h./i. uitgewoed> [œytwudə(n)] VERB intr

uit·wui·ven <wuifde uit, h. uitgewuifd> [œytwœyvə(n)] VERB trans

uit·wrin·gen <wrong uit, h. uitgewrongen> [œytfrɪŋə(n)] VERB trans

uit·wis·se·len <wisselde uit, h. uitgewisseld> [œytwɪsələ(n)] VERB trans

uit·ke·ren <keerde uit, h. uitgekeerd> [œytkerə(n)] VERB trans


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski