Übersetzungen für „vervolledigen“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

ver·ˈvoll·stän·di·gen [fɛɐ̯ˈfɔlʃtɛndɪgn̩] VERB trans

vervollständigen

volledig maken

vervollständigen

completeren

vervollständigen

aanvullen

die Bibliothek hat sich vervollständigt

de bibliotheek is compleet [o. completer] geworden

er·ˈle·di·gen¹ [ɛɐ̯ˈleːdɪgn̩] VERB trans

1. erledigen (ausführen):

erledigen

uitvoeren

erledigen

afhandelen

Besorgungen erledigen

boodschappen doen

viel zu erledigen haben

veel te doen hebben

erledigt! ugs

afgelopen uit!

2. erledigen ugs (vernichtend besiegen):

erledigen

uitschakelen

erledigen

vernietigen

erledigen

uit de weg ruimen

er ist politisch [o. als Politiker] erledigt

als politicus is het met hem gedaan [o. is hij uitgerangeerd]

ver·ˈbil·li·gen¹ [fɛɐ̯ˈbɪlɪgn̩] VERB trans

verbilligen

goedkoper maken

verbilligen

in prijs verlagen

ver·ˈvoll·komm·nen¹ [fɛɐ̯ˈfɔlkɔmnən] VERB trans

vervollkommnen

vervolmaken

vervollkommnen

perfectioneren

seine Kenntnisse vervollkommnen

zijn kennis uitbreiden [o. vergroten]

ent·ˈle·di·gen [ɛntˈleːdɪgn̩] VERB refl

1. entledigen geh (ablegen):

entledigen

zich ontdoen [o. bevrijden] van

entledigen

uitdoen

sich eines Gegners entledigen

zich van een tegenstander ontdoen

2. entledigen geh ((eine Aufgabe) erledigen):

entledigen

zich kwijten van

entledigen

volbrengen

ver·ˈei·di·gen [fɛɐ̯ˈʔ͜aidɪgn̩] VERB trans

vereidigen

beëdigen

vereidigen

de eed laten afleggen

jdn auf die Verfassung vereidigen

iem de eed op de grondwet laten afleggen

ver·ˈkün·di·gen [fɛɐ̯ˈkʏndɪgn̩] VERB trans geh

verkündigen

verkondigen

ver·ˈstän·di·gen¹ [fɛɐ̯ˈʃtɛndɪgn̩] VERB trans

verständigen

op de hoogte brengen

verständigen

in kennis stellen van

den Arzt/die Feuerwehr verständigen

de dokter/de brandweer waarschuwen

ver·ˈsün·di·gen VERB refl

versündigen

zich bezondigen

versündigen

zondigen tegen

versündigen

zich schuldig maken

ver·ˈtei·di·gen [fɛɐ̯ˈt͜aidɪgn̩] VERB trans

verteidigen

verdedigen

verteidigen

pleiten voor

ver·ˈewi·gen¹ [fɛɐ̯ˈʔeːvɪgn̩] VERB trans

1. verewigen (unsterblich machen):

verewigen

vereeuwigen

2. verewigen (perpetuieren):

verewigen

onveranderd laten

verewigen

laten voortduren

ver·ˈnei·gen VERB refl geh

verneigen

nijgen

verneigen

een buiging maken

verneigen

buigen

ver·ˈzwei·gen [fɛɐ̯ˈ͜tsv͜aign̩] VERB refl

verzweigen

zich vertakken

ver·ˈviel·fäl·ti·gen [fɛɐ̯ˈfiːlfɛltɪgn̩] VERB trans

1. vervielfältigen:

vervielfältigen

vermenigvuldigen

vervielfältigen

reproduceren

vervielfältigen

kopiëren

2. vervielfältigen geh:

vervielfältigen

versterken