Niederländisch » Deutsch

wan·trou·wen1 [wɑntrɑuwə(n)] SUBST nt geen Pl

be·rou·wen <berouwde, h. berouwd> [bərɑuwə(n)] VERB trans

her·trou·wen <hertrouwde, i. hertrouwd> [hɛrtrɑuwə(n)] VERB intr

in·bou·wen <bouwde in, h. ingebouwd> [ɪmbɑuwə(n)] VERB trans

1. inbouwen (met andere gebouwen omgeven):

inbouwen ook übtr

2. inbouwen (zo bouwen dat iets zich in iets anders bevindt):

be·bou·wen <bebouwde, h. bebouwd> [bəbɑuwə(n)] VERB trans

1. bebouwen (gebouwen):

2. bebouwen (gewassen):

her·bou·wen <herbouwde, h. herbouwd> [hɛrbɑuwə(n)] VERB trans

ver·bou·wen <verbouwde, h. verbouwd> [vərbɑuwə(n)] VERB trans

1. verbouwen (kweken):

2. verbouwen (anders bouwen):

aan·bou·wen <bouwde aan, h. aangebouwd> [ambɑuwə(n)] VERB trans


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski