Niederländisch » Deutsch

for·mu·le·wa·gen <formulewagen|s> [fɔrmyləwaɣə(n)] SUBST m

ver·tra·gen1 <vertraagde, h. vertraagd> [vərtraɣə(n)] VERB trans

1. vertragen (trager maken):

ge·dra·gen <gedroeg zich, h. zich gedragen> [ɣədraɣə(n)] VERB wk ww zich gedragen

toe·dra·gen1 <droeg toe, h. toegedragen> [tudraɣə(n)] VERB trans (koesteren jegens)

be·dra·gen <bedroeg, h. bedragen> [bədraɣə(n)] VERB intr

op·vra·gen <vroeg op/vraagde op, h. opgevraagd> [ɔpfraɣə(n)] VERB trans

op·dra·gen <droeg op, h. opgedragen> [ɔbdraɣə(n)] VERB trans

1. opdragen (naar boven dragen):

5. opdragen (aanbieden als eerbewijs):

6. opdragen (dragen tot het versleten is):

mee·dra·gen <droeg mee, h. meegedragen> [medraɣə(n)] VERB trans

mee·vra·gen <vroeg mee, h. meegevraagd> [mevraɣə(n)] VERB trans

1. meevragen (vragen mee te gaan):

2. meevragen (uitnodigen):

uit·dra·gen <droeg uit, h. uitgedragen> [œydraɣə(n)] VERB trans

uit·vra·gen <vraagde uit/vroeg uit, h. uitgevraagd> [œytfraɣə(n)] VERB trans

weg·dra·gen <droeg weg, h. weggedragen> [wɛɣdraɣə(n)] VERB trans

1. wegdragen (dragend verwijderen):

over·dra·gen <droeg over, h. overgedragen> [ovərdraɣə(n)] VERB trans

1. overdragen (overbrengen):

3. overdragen (overboeken):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski