Übersetzungen für „freigelassen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

in·las·sen <laste in, h. ingelast> [ɪnlɑsə(n)] VERB trans

1. inlassen (invoegen):

inlassen

einschalten

inlassen

einschieben

inlassen TV, RADIO

einblenden

citaten inlassen in zijn redevoering

Zitate in seine Rede einflechten

een pauze inlassen

eine Pause einlegen

2. inlassen (met een las invoegen):

inlassen

einschweißen

ge·was·sen¹ [ɣəwɑsə(n)] ADJ

gewassen

getuscht

gewassen

Tusch-

een gewassen tekening

eine Tuschzeichnung

ver·gas·sen <vergaste, h. vergast> [vərɣɑsə(n)] VERB trans

vergassen

vergasen

op·ge·was·sen [ɔpxəwɑsə(n)] ADJ

opgewassen

gewachsen

opgewassen

ebenbürtig

tegen elkaar opgewassen zijn

einander ebenbürtig sein

tegen iem/iets (niet) opgewassen zijn

jdm/einer Sache (nicht) gewachsen sein

on·ge·was·sen [ɔŋɣəwɑsə(n)] ADJ

ongewassen

ungewaschen

af·las·sen <laste af, h. afgelast> VERB trans

aflassen → afgelasten

Siehe auch: afgelasten

af·ge·las·ten <gelastte af, h. afgelast> VERB trans

afgelasten

absagen

afgelasten

absetzen

de festiviteit/training afgelasten

die Veranstaltung/das Training absagen

een voetbalwedstrijd/toneelstuk afgelasten

ein Fußballspiel/Theaterstück absetzen

in·pas·sen <paste in, h. ingepast> [ɪmpɑsə(n)] VERB trans

1. inpassen:

inpassen (invoegen in een geheel)

einbauen

inpassen (invoegen in een geheel)

einpassen

inpassen (als lid)

eingliedern

iem in een groep inpassen

jdn in eine Gruppe eingliedern

iem inpassen in de salarisschaal

jdn in eine Besoldungsgruppe einstufen

2. inpassen (juist passend maken):

inpassen

einpassen

ver·as·sen <veraste, h. verast> [vərɑsə(n)] VERB trans

1. verassen (tot as doen overgaan):

verassen

einäschern

2. verassen (cremeren):

verassen

einäschern

be·kras·sen <bekraste, h. bekrast> [bəkrɑsə(n)] VERB trans

bekrassen

verkratzen

bij·pas·sen <paste bij, h. bijgepast> [bɛipɑsə(n)] VERB trans

bijpassen

zuzahlen

bijpassen

nachzahlen

bijpassen

nachbezahlen

toe·pas·sen <paste toe, h. toegepast> [tupɑsə(n)] VERB trans

toepassen

anwenden

in de praktijk toepassen

in der Praxis anwenden

kennis in zijn voordeel toepassen

seine Kenntnisse verwerten

iets op een andere situatie toepassen

etw auf eine andere Situation übertragen

een theorie/wet toepassen

eine Theorie/ein Gesetz anwenden

de wet toepassen

das Gesetz handhaben

wit·was·sen <waste wit, h. witgewassen> [wɪtwɑsə(n)] VERB trans

witwassen

waschen

het witwassen van geld

die Geldwäsche

uit·was·sen <waste uit, h. uitgewassen> [œytwɑsə(n)] VERB trans

uitwassen

auswaschen

ver·kas·sen <verkaste, i. verkast> [vərkɑsə(n)] VERB intr

verkassen (verhuizen)

umziehen

verkassen (verdwijnen)

sich verziehen

ver·ras·sen <verraste, h. verrast> [vərɑsə(n)] VERB trans

1. verrassen (betrappen):

verrassen

überraschen

een dief verrassen

einen Dieb überraschen

2. verrassen (onverhoeds aanvallen):

verrassen

überrumpeln

verrassen

überfallen

3. verrassen (onverwacht treffen, komen, verblijden):

verrassen

überraschen

de dood verraste hem tijdens zijn werk

der Tod ereilte ihn während seiner Arbeit

door noodweer verrast

vom Unwetter überrascht

iem met een geschenk verrassen

jdn mit einem Geschenk überraschen

pa·pe·ras·sen [papərɑsə(n)] SUBST

paperassen

Papiere Pl

paperassen (papierwinkel)

Papierkram m

ver·bras·sen <verbraste, h. verbrast> [vərbrɑsə(n)] VERB trans

verbrassen

verprassen

verbrassen

vergeuden