Niederländisch » Deutsch

ver·schie·ten1 <verschoot, h. verschoten> [vərsxitə(n)] VERB trans (schietend verbruiken)

ˈover·schie·ten2 <schoot over, i. overgeschoten> [ovərsxitə(n)] VERB intr (over zijn)

ver·schiet [vərsxit]

1. verschiet (verte, horizon):

Ferne f

2. verschiet (perspectief):

voor·schie·ten <schoot voor, h. voorgeschoten> [vorsxitə(n)] VERB trans

1. voorschieten (betalen voor een ander):

be·schie·ten <beschoot, h. beschoten> [bəsxitə(n)] VERB trans


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski