Niederländisch » Deutsch

ver·wen·nen <verwende, h. verwend> [vərwɛnə(n)] VERB trans

ver·wen·sen <verwenste, h. verwenst> [vərwɛnsə(n)] VERB trans

ver·wan·te <verwante|n> [vərwɑntə] SUBST f

verwante weibliche Form von verwant¹

Siehe auch: verwant , verwant

ver·want1 <verwant|en> [vərwɑnt] SUBST m

ver·we·ren1 <verweerde, i. verweerd> [vərwerə(n)] VERB intr

1. verweren (door weersinvloeden veranderen):

2. verweren (eeltig worden):

ver·we·zen1 [vərwezə(n)] ADJ

ver·wel·ken <verwelkte, i. verwelkt> [vərwɛlkə(n)] VERB intr ook übtr

ver·wer·pen <verwierp, h. verworpen> [vərwɛrpə(n)] VERB trans

ver·wed·den <verwedde, h. verwed> [vərwɛdə(n)] VERB trans

2. verwedden (door wedden verliezen):

ver·wek·ken <verwekte, h. verwekt> [vərwɛkə(n)] VERB trans

1. verwekken (doen ontstaan):

ver·wer·ven <verwierf, h. verworven> [vərwɛrvə(n)] VERB trans

re·gen·tes SUBST f

regentes weibliche Form von regent¹, weibliche Form von regent²

Siehe auch: regent , regent

re·gent2 <regent|en> [rəɣɛnt] SUBST m

1. regent gesch. (regerend aristocraat):

Regent m form

2. regent (hoofd van een seminarie):

Regens m

re·gent1 <regent|en> [rəɣɛnt] SUBST m

1. regent (rijksbestuur):

Regent m

3. regent (in België: leraar, lerares):

ver·wo·nen <verwoonde, h. verwoond> [vərwonə(n)] VERB trans

ver·wel·ko·men <verwelkomde, h. verwelkomd> [vərwɛlkomə(n)] VERB trans

ver·wen·ne·rij <verwennerij|en> [vərwɛnərɛɪ] SUBST f

ver·weerd <verweerde, verweerder, verweerdst> [vərwert] ADJ

ver·wer·ving <verwerving|en> [vərwɛrvɪŋ] SUBST f

ver·wen·sing <verwensing|en> [vərwɛnsɪŋ] SUBST f

ver·wer·ke·lij·ken1 <verwerkelijkte, i. verwerkelijkt> [vərwɛrkələkə(n)] VERB intr (werkelijkheid worden)


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski