Niederländisch » Deutsch

ˈover·schie·ten1 <schoot over, h. overgeschoten> [ovərsxitə(n)] VERB trans (over iets heen schieten)

ver·schie·ten1 <verschoot, h. verschoten> [vərsxitə(n)] VERB trans (schietend verbruiken)

weer·schijn [wersxɛin] SUBST m geen Pl

1. weerschijn (teruggekaatst licht, weerkaatsing):

2. weerschijn (terugkaatsing van licht):

Glanz m

door·schie·ten1 <doorschoot, h. doorschoten> [dorsxitə(n)] VERB trans

voor·schie·ten <schoot voor, h. voorgeschoten> [vorsxitə(n)] VERB trans

1. voorschieten (betalen voor een ander):

wa·ter·scha·de [watərsxadə] SUBST f geen Pl

ver·schiet [vərsxit]

1. verschiet (verte, horizon):

Ferne f

2. verschiet (perspectief):

wa·ter·schild·pad <waterschildpad|den> [watərsxɪltpɑt] SUBST f

be·ter·schap [betərsxɑp] SUBST f geen Pl

1. beterschap (verbetering):

2. beterschap (herstel van gezondheid):

wa·ter·schap <waterschap|pen> [watərsxɑp] SUBST nt

2. waterschap (grondgebied):

wa·ter·schuw [watərsxyw] ADJ


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski