Übersetzungen für „dagbladen“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

ˈauf·la·den¹ VERB trans unreg

1. aufladen (darauf laden):

aufladen

(op)laden

aufladen

op een wagen laden

2. aufladen ugs (aufbürden):

aufladen

opladen

aufladen

op de rug [o. hals] laden [o. schuiven]

eine schwere Verantwortung aufgeladen bekommen

een zware verantwoordelijkheid te dragen krijgen

3. aufladen:

aufladen TECH, ELEK

(op)laden

ein emotional aufgeladenes Gespräch übtr

een emotioneel geladen gesprek

4. aufladen TECH (von Diesel- und anderen Motoren):

aufladen

opladen

ˈaus·la·den VERB trans unreg

1. ausladen (entladen):

ausladen

uitladen

ausladen

afladen

ausladen

lossen

2. ausladen ugs scherzh (Einladung widerrufen):

ausladen

(laten) afzeggen

ausladen

de uitnodiging annuleren

ˈKauf·la·den SUBST m

1. Kaufladen (Geschäft):

Kaufladen

winkel(tje)

Kaufladen

handelszaak

2. Kaufladen (Spielzeug):

Kaufladen

winkeltje

ˈSaft·la·den SUBST m ugs abw (schlechter Laden)

Saftladen

snerttent

Saftladen

snertzaak

Saftladen

waardeloze zaak

ˈun·ge·la·den ADJ (nicht geladen; nicht eingeladen)

ungeladen

ongenood

ˈBauch·la·den SUBST m

Bauchladen

(verkoop)tablet

Bauchladen

(verkoop)plateau

ˈBio·la·den SUBST m

Bioladen

natuurwinkel

ent·ˈla·den¹ [-ˈlaːdn̩] VERB trans

1. entladen ELEK:

entladen

ontladen

entladen

lossen

2. entladen (Lkw, Gewehr):

entladen

ontladen

ˈÖko·la·den [ˈøːko-] SUBST m

Ökoladen

natuurwinkel

ver·ˈla·den [fɛɐ̯ˈlaːdn̩] VERB trans unreg

1. verladen (aufladen):

verladen

verladen

verladen

inladen

verladen

verzenden

2. verladen ugs (hintergehen):

verladen

belazeren

ˈvor·la·den VERB trans unreg JUR

vorladen

dag(vaard)en

ˈein·la·den¹ VERB trans

einladen

uitnodigen

einladen

inviteren

jdn ins Konzert einladen

iem uitnodigen om mee naar het concert te gaan

jdn zum Essen einladen

iem op [o. voor] het eten uitnodigen

ˈKuh·fla·den SUBST m

Kuhfladen

koeienvlaai

ˈüber·la·den² VERB trans unreg selten

überladen

overladen

ˈRoll·la·den <Rollladens, Rollladen[o. Rollläden] > [ˈrɔlaːdn̩] SUBST m

Rollladen

rolluik nt

Rollladen

rolblind

Rollladen

(buiten)jaloezie