Übersetzungen für „onderhandelingen“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

un·ter·ˈhan·deln [ʊntɐˈhandl̩n] VERB intr POL

unterhandeln

onderhandelen

ver·ˈhan·deln¹ VERB trans

1. verhandeln (aushandeln):

verhandeln

onderhandelen

verhandeln

beraadslagen

eine Angelegenheit mit jdm verhandeln

over een kwestie met iem beraadslagen

2. verhandeln JUR:

verhandeln

behandelen

aus·ein·an·der·brin·gen VERB trans unreg

1. auseinanderbringen (losmachen, trennen):

auseinanderbringen

van elkaar doen

auseinanderbringen

van elkaar losmaken

auseinanderbringen

scheiden

auseinanderbringen

van elkaar krijgen

2. auseinanderbringen ugs (Zwietracht verursachen):

auseinanderbringen

tweedracht zaaien tussen

auseinanderbringen

tegen elkaar opstoken [o. opzetten]

Geschwister auseinanderbringen

tweedracht zaaien tussen broer(s) en zus(sen)

Geschwister auseinanderbringen

broer(s) en zus(sen) tegen elkaar opstoken [o. opzetten]

zu·ˈwi·der·han·deln VERB intr geh

zuwiderhandeln

handelen in strijd met

zuwiderhandeln

overtreden

ver·ˈhan·gen [fɛɐ̯ˈhaŋən] ADJ

1. verhangen (bewölkt):

verhangen

bewolkt

verhangen

met laaghangende bewolking

2. verhangen (verhängt, zugehängt):

verhangen

bedekt

verhangen

dichtgehangen

ein verhangenes Fenster

een geblindeerd raam

durch·ein·ˈan·der·brin·gen VERB trans unreg

1. durcheinanderbringen:

durcheinanderbringen

in de war brengen

2. durcheinanderbringen (verwechseln):

durcheinanderbringen

(met elkaar) verwisselen [o. verwarren]

3. durcheinanderbringen übtr:

durcheinanderbringen

in verwarring brengen

ˈhän·de·rin·gend [ˈhɛndərɪŋənt] ADJ

1. händeringend:

händeringend

handenwringend

händeringend (verzweifelt)

wanhopig

händeringend (verzweifelt)

smekend

2. händeringend ugs (dringend):

händeringend

dringend

händeringend

zeer nodig

er·ˈklin·gen [-ˈklɪŋən] VERB intr geh

erklingen

opklinken

erklingen

weerklinken

ver·ˈklin·gen [fɛɐ̯ˈklɪŋən] VERB intr unreg

1. verklingen (langsam aufhören):

verklingen

verklinken

verklingen

wegsterven

verklingen

wegebben

2. verklingen übtr (nachlassen, langsam enden, vorbeigehen):

verklingen

voorbijgaan