Übersetzungen für „Drüsen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

drui·sen <druiste, h. gedruist> [drœysə(n)] VERB intr

druisen

brausen

druisen (minder sterk)

rauschen

drui·pen <droop, h./i. gedropen> [drœypə(n)] VERB intr

1. druipen:

druipen (in druppels neervallen)

triefen

druipen (druppen)

tropfen

het zweet droop van zijn voorhoofd

der Schweiß triefte ihm von der Stirn

2. druipen:

druipen (vocht laten neervallen)

triefen

druipen (druppen)

tropfen

mijn kleren dropen übtr

meine Kleider trieften (vor Nässe)

zijn neus druipt

ihm trieft die Nase

de verwaandheid druipt van hem af

er trieft (nur so) vor Überheblichkeit

druk·ken¹ <drukte, h. gedrukt> [drʏkə(n)] VERB trans

1. drukken (druk uitoefenen):

drukken

drücken

iem de hand drukken

jdm die Hand drücken

iem geld in de hand drukken

jdm Geld in die Hand drücken

de lippen op elkaar drukken

die Lippen zusammenpressen

zijn stempel op iets drukken übtr

einer Sache Dat seinen Stempel aufdrücken

iem iets op het hart drukken übtr

jdm etw ans Herz legen

iem een kus op de lippen drukken

jdm einen Kuss auf die Lippen drücken

mijn schoenen drukken mij op de wreef

die Schuhe drücken mich auf den Spann

2. drukken:

drukken (een last zijn voor: gevoelens)

bedrücken

drukken (een last zijn voor: financieel)

belasten

drukken (een last zijn voor: financieel)

lasten auf +Dat

3. drukken druk.:

drukken

drucken

iets op slecht papier drukken

etw auf schlechtem Papier drucken

liegen of het gedrukt staat

lügen wie gedruckt

drui·len <druilde, h. gedruild> [drœylə(n)] VERB intr

1. druilen (lusteloos zijn):

druilen

lustlos herumlungern

2. druilen (suffen):

druilen

vor sich Akk hin dösen

3. druilen:

druilen (weer)

trübe sein

druilen (regenachtig)

regnerisch sein

dros·sen <droste, i. gedrost> [drɔsə(n)] VERB intr ugs

drossen

ausreißen

drossen gesch.

desertieren