Übersetzungen für „awari“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

sa·fa·ri <safari|'s> [safari] SUBST f

safari

Safari f

la·waai [lawaj] SUBST nt geen Pl

lawaai

Lärm m

lawaai (sterker)

Krach m

lawaai (geraas)

Getöse nt

hels lawaai

Höllenlärm

hels lawaai

Mordskrach m

lawaai schoppen [o. trappen ]

lärmen

lawaai schoppen [o. trappen ]

Lärm [o. Krach] machen

het lawaai van het verkeer

der Verkehrslärm

het lawaai van het verkeer

der Straßenlärm

ad·ware [ɛtwɛːr] SUBST m geen Pl

adware

Adware f kein Pl

pa·ri¹ [pari] SUBST nt geen Pl

pari

Nennwert m

boven pari kopen

über pari kaufen

abri <abri|'s> [abri] SUBST m

abri

Wartehäuschen nt

dwars <dwarse, dwarser, meest dwars> [dwɑrs] ADJ

1. dwars (richting):

dwars ook übtr

quer

het ging dwars door mij heen

es durchschauerte mich

ergens dwars doorheen gaan

etw durchqueren

dwars tegen iets ingaan

entschieden gegen etw angehen

2. dwars (scheef, onregelmatig):

dwars

quer

dwars

schräg

3. dwars (onhandelbaar):

dwars

querköpfig

een dwars karakter

ein Querkopf

kwart¹ <kwart|en> [kwɑrt] SUBST nt (vierde deel van een geheel)

kwart

Viertel nt

drie kwart van zijn vermogen

drei Viertel seines Vermögens

een kwart liter/een kwart slag

ein Viertelliter/eine Vierteldrehung

het is kwart over elf

es ist (ein) Viertel nach elf

het is kwart voor elf

es ist (ein) Viertel vor elf

kwark [kwɑrk] SUBST m geen Pl

kwark

Quark m

zwart <zwarte, zwarter, zwartst> [zwɑrt] ADJ

zwart

schwarz

zo zwart als roet

pechschwarz

een zwarte bladzijde in de geschiedenis übtr

ein dunkles Kapitel der Geschichte

het zwarte circuit

der illegale Geldumlauf

een zwarte dag

ein schwarzer Tag

de zwarte doos luchtv.

der Flugschreiber

zwart geld

schwarz verdiente(s) Geld nt

in het zwart

in Schwarz

zwarte koffie

schwarze(r) Kaffee m

iem zwart maken übtr

jdn anschwärzen ugs

de zwarte markt

der Schwarzmarkt

zwart-op-wit

schwarz auf weiß

het zag er zwart van de mensen

es wimmelte dort nur so von Menschen

liegen dat men zwart ziet übtr

lügen wie gedruckt

ja·nu·a·ri [jɑnywari] SUBST m geen Pl

januari

Januar m

(op) de 8e januari [o. (op) 8 januari]

am 8. Januar

begin/einde/half januari

Anfang/Ende/Mitte Januar

in januari

im Januar

per 1 januari

ab 1. Januar

per 1 januari

vom 1. Januar an

sinds januari

seit Januar

acht januari

der achte Januar

Amsterdam, 8 januari 2006

Amsterdam, den 8. Januar 2006

vandaag is het twee januari

heute ist der zweite Januar