Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „bellender“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

ka·len·der: Nomen
be·len·dend: Adjektiv und Adverb
ver·zen·der: Nomen
bel·len: Verb
el·len·dig: Adjektiv und Adverb
af·zen·der: Nomen
in·zen·der: Nomen
stel·lend: Adjektiv und Adverb
ci·lin·der: Nomen
ge·don·der: Nomen
in·lan·der: Nomen
bij·zon·der: Adjektiv und Adverb
el·len·de·ling: Nomen
scheur·ka·len·der: Nomen

Meintest du vielleicht: ellendig , bellen , verzender , belendend , kalender , bijzonder , inlander , gedonder , cilinder , stellend , inzender , afzender , ellendeling und scheurkalender

ka·len·der <kalender|s> [kalɛndər] SUBST m

de gregoriaanse kalender

der gregorianische Kalender

be·len·dend [bəlɛndənt] ADJ

ver·zen·der <verzender|s> [vərzɛndər] SUBST m

1. verzender (afzender):

2. verzender (expediteur):

bel·len¹ <belde, h. gebeld> [bɛlə(n)] VERB trans

1. bellen (door een bel roepen):

2. bellen (opbellen):

el·len·dig¹ <ellendige, ellendiger, ellendigst> [ɛlɛndəɣ] ADJ

1. ellendig:

ellendig (rampzalig)

elend

ellendig (jammerlijk)

ellendige toestanden

elende Zustände Pl

2. ellendig (beklagenswaardig):

elend

ellendig aan zijn einde komen

ein jämmerliches [o. klägliches] Ende finden

ellendige mensen

arme Menschen Pl

ik voel me ellendig

mir ist elend (zumute)

3. ellendig (erbarmelijk):

elend

een ellendig krot van een huis

eine elende Bruchbude

4. ellendig (zeer vervelend):

elend

een ellendige geschiedenis

eine ärgerliche Geschichte

5. ellendig (onbetekenend):

elend

een ellendige honderd euro

lumpige hundert Euro

6. ellendig (verachtelijk):

elend

af·zen·der <afzender|s> [ɑfsɛndər] SUBST m

in·zen·der <inzender|s> [ɪnzɛndər] SUBST m

stel·lend [stɛlənt] ADJ

de stellende trap (van adjectieven)

de stellende trap (van adjectieven)

ci·lin·der <cilinder|s> [silɪndər] SUBST m

ge·don·der [ɣədɔndər] SUBST nt geen Pl

1. gedonder (geluid van de donder):

Gedonner nt

Donnern nt

2. gedonder (narigheid):

Unannehmlichkeit f

Ärger m

Schererei f ugs

daar heb je het gedonder

jetzt haben wir die Bescherung ugs

daar kun je een hoop gedonder mee krijgen

damit kannst du eine Menge Scherereien bekommen ugs

3. gedonder (gedonderjaag):

Theater nt ugs

Zirkus m ugs

begint dat gedonder nu alweer?

geht das Theater jetzt schon wieder los? ugs

in·lan·der <inlander|s> [ɪnlɑndər] SUBST m

Eingeborene(r) m

bij·zon·der¹ <bijzondere, bijzonderder, bijzonderst> [bizɔndər] ADJ

1. bijzonder:

bijzonder (niet algemeen)

besondere(r, s)

bijzonder (niet algemeen)

spezielle(r, s)

bijzonder (in samenstellingen)

Sonder-

in het bijzonder

in het bijzonder

2. bijzonder (ongewoon):

besondere(r, s)

het is niets bijzonders

es ist nichts Besonderes

3. bijzonder:

bijzonder (zonderling)

bijzonder (zonderling)

bijzonder (zonderling)

bijzonder (niet m.b.t. personen)

besondere(r, s)

4. bijzonder:

bijzonder (zeer groot)

bijzonder (zeer groot)

bijzonder (zeer groot)

außergewöhnlich

bijzonder (alleen met ontkenning)

5. bijzonder:

bijzonder (niet van de overheid)

bijzonder (in samenstellingen)

Privat-

het bijzonder onderwijs

der Privatschulunterricht

6. bijzonder (eigen, particulier):

besondere(r, s)

eigene(r, s)

s)

el·len·de·ling <ellendeling|en> [ɛlɛndəlɪŋ] SUBST m

ellendeling

Lump m

ellendeling

elende(r) Schuft m

scheur·ka·len·der <scheurkalender|s> [sxørkalɛndər] SUBST m

scheurkalender

Abreißkalender m

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski