Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „beschränkter“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch (Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

be·scherm·ster: Nomen
be·schon·ken: Adjektiv und Adverb
be·schrij·ven: Verb
be·scha·men: Verb
be·scher·mer: Nomen
be·schie·ten: Verb
be·schij·nen: Verb
be·schik·ken: Verb
be·schut·ten: Verb
be·schroomd: Adjektiv und Adverb
be·schrij·ving: Nomen
be·schuit: Nomen
be·schaafd: Adjektiv und Adverb
be·schaamd: Adjektiv und Adverb
be·scha·ving: Nomen
be·schei·den: Adjektiv und Adverb
be·scher·men: Verb
be·schoei·en: Verb
be·schou·wen: Verb
be·schik·king: Nomen

Meintest du vielleicht: beschonken , beschermster , beschutten , beschikken , beschijnen , beschieten , beschermer , beschamen , beschrijven , beschimmelen , beschilderen , beschikking , beschouwen , beschoeien , beschermen , bescheiden , beschaving , beschaamd , beschaafd , beschuit , beschrijving und beschroomd

be·scherm·ster SUBST f

beschermster weibliche Form von beschermer

Siehe auch: beschermer

be·scher·mer <beschermer|s> [bəsxɛrmər] SUBST m

1. beschermer (behoeder):

2. beschermer (begunstiger):

Gönner m

be·schon·ken <beschonken, beschonkener, meest beschonken> [bəsxɔŋkə(n)] ADJ

beschonken (licht)

be·schrij·ven <beschreef, h. beschreven> [bəsxrɛivə(n)] VERB trans

1. beschrijven (schrijven op):

beschrijven

beschrijven

2. beschrijven (een voorstelling geven):

beschrijven

beschrijven

beschrijven

dat is met geen pen te beschrijven

das ist ganz unbeschreiblich

3. beschrijven (opsommen):

beschrijven

beschrijven

inventarisieren

4. beschrijven (het beloop van een gebogen lijn):

beschrijven

beschreven rechten

verbriefte(n) Rechte Pl

be·scha·men <beschaamde, h. beschaamd> [bəsxamə(n)] VERB trans

1. beschamen (tot schaamte brengen):

2. beschamen (teleurstellen):

be·scher·mer <beschermer|s> [bəsxɛrmər] SUBST m

1. beschermer (behoeder):

2. beschermer (begunstiger):

Gönner m

be·schie·ten <beschoot, h. beschoten> [bəsxitə(n)] VERB trans

unter Beschuss nehmen

be·schij·nen <bescheen, h. beschenen> [bəsxɛinə(n)] VERB trans

be·schik·ken¹ <beschikte, h. beschikt> [bəsxɪkə(n)] VERB intr (bezitten, bestemming geven)

be·schut·ten <beschutte, h. beschut> [bəsxʏtə(n)] VERB trans

(be)schirmen form

iem beschutten voor iets

jdn vor etw Dat schützen

be·schroomd <beschroomde, beschroomder, beschroomdst> [bəsxromt] ADJ

scheu

be·schrij·ving <beschrijving|en> [bəsxrɛivɪŋ] SUBST f

1. beschrijving (voorstelling in woorden):

beschrijving

beschrijving

2. beschrijving (bijzonderheden, kenmerken):

beschrijving

be·schuit <beschuit|en> [bəsxœyt] SUBST f

met iem (wel) een beschuitje willen eten

jdn nicht von der Bettkante stoßen [o. schubsen]

be·schaafd² <beschaafde, beschaafder, beschaafdst> [bəsxaft] ADJ

1. beschaafd (keurig, net):

beschaafd gekleed

dezent gekleidet

de beschaafde manieren

die feinen [o. guten] Manieren

een beschaafd uiterlijk

ein gepflegtes Äußeres

2. beschaafd (niet meer in natuurstaat levend):

be·schaamd <beschaamde, beschaamder, beschaamdst> [bəsxamt] ADJ

1. beschaamd (vervuld van schaamte):

iem beschaamd maken

2. beschaamd (schuchter):

be·scha·ving <beschaving|en> [bəsxavɪŋ] SUBST f

1. beschaving (toestand van beschaafdheid):

Kultur f

een hoge trap van beschaving

eine hohe Kulturstufe

2. beschaving (het beschaafd zijn):

Bildung f

Anstand m

innerlijke beschaving

be·schei·den <bescheiden, bescheidener, bescheidenst> [bəsxɛidə(n)] ADJ

1. bescheiden (niet aanmatigend):

2. bescheiden (niet groot):

be·scher·men <beschermde, h. beschermd> [bəsxɛrmə(n)] VERB trans

1. beschermen (behoeden):

(be)schirmen form

de beschermende kleding

die Schutzkleidung

het beschermd natuurgebied

das Naturschutzgebiet

2. beschermen (bevorderen):

de kunst beschermen

die Kunst fördern

be·schoei·en <beschoeide, h. beschoeid> [bəsxujə(n)] VERB trans

be·schou·wen <beschouwde, h. beschouwd> [bəsxɑuwə(n)] VERB trans

1. beschouwen (beoordelen):

op zichzelf beschouwd

an und für sich

2. beschouwen (houden voor):

iets als zijn plicht beschouwen

etw als seine Pflicht betrachten

iets als zijn plicht beschouwen

etw für [o. als] seine Pflicht erachten

3. beschouwen (bekijken):

4. beschouwen (ambtshalve keuren):

be·schik·king <beschikking|en> [bəsxɪkɪŋ] SUBST f

1. beschikking (macht om over iets te beschikken):

beschikking

ter beschikking stellen/staan

zur Verfügung stellen/stehen

iem ter beschikking van de regering stellen

für jdn Sicherungsverwahrung anordnen

de vrije beschikking hebben over

freie Verfügung über etw Akk haben

2. beschikking (besluit):

beschikking

beschikking

beschikking

bij ministeriële beschikking

durch ministeriellen Erlass

testamentaire beschikking

letztwillige Verfügung f

testamentaire beschikking

testamentarische Verfügung f

3. beschikking (wat door een hogere macht beschikt is):

beschikking

Fügung f

beschikking

Schickung f form

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski