Niederländisch » Deutsch

ver·leg·gen <verlegde, h. verlegd> [vərlɛɣə(n)] VERB trans

1. verleggen (anders leggen):

ge·reed·leg·gen <legde gereed, h. gereedgelegd> [ɣəretlɛɣə(n)] VERB trans

klaar·leg·gen <legde klaar, h. klaargelegd> [klarlɛɣə(n)] VERB trans

in·leg·gen <legde in, h. ingelegd> [ɪnlɛɣə(n)] VERB trans

3. inleggen (in, binnen, tussen iets leggen):

(hinein)legen in +Akk

4. inleggen (conserveren):

5. inleggen (anders gekleurde stukjes inzetten):

open·leg·gen <legde open, h. opengelegd> [opə(n)lɛɣə(n)] VERB trans

1. openleggen (geopend neerleggen):

af·leg·gen <legde af, h. afgelegd> [ɑflɛɣə(n)] VERB trans

3. afleggen (ten einde volgen):

be·leg·gen <belegde, h. belegd> [bəlɛɣə(n)] VERB trans

1. beleggen (bedekken):

lam·leg·gen <legde lam, h. lamgelegd> [lɑmlɛɣə(n)] VERB trans

weg·leg·gen <legde weg, h. weggelegd> [wɛxlɛɣə(n)] VERB trans

1. wegleggen (terzijde leggen):

2. wegleggen (opbergen):

3. wegleggen (sparen):

ˈover·leg·gen1 <legde over, h. overgelegd> [ovərlɛɣə(n)] VERB trans

2. overleggen (terzijde leggen):

plat·leg·gen <legde plat, h. platgelegd> [plɑtlɛɣə(n)] VERB trans

1. platleggen (vlak neerleggen):

weer·leg·gen <weerlegde, h. weerlegd> [werlɛɣə(n)] VERB trans

droog·leg·gen <legde droog, h. drooggelegd> [droxlɛɣə(n)] VERB trans


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski