Übersetzungen für „kruisoprichting“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

op·rich·ting <oprichting|en> [ɔprɪxtɪŋ] SUBST f

1. oprichting (het stichten):

oprichting

Gründung f

oprichting

Errichtung f

2. oprichting (het bouwen):

oprichting

Aufrichtung f

oprichting

Errichtung f

loop·rich·ting <looprichting|en> [loprɪxtɪŋ] SUBST f

looprichting

Laufrichtung f

kijk·rich·ting [kɛɪkrɪxtɪŋ] SUBST f geen Pl

kijkrichting

Blickrichtung f

in·rich·ting <inrichting|en> [ɪnrɪxtɪŋ] SUBST f

1. inrichting:

inrichting (aankleding)

Einrichtung f

inrichting (uitrusting)

Ausstattung f

2. inrichting (niet-commerciële instelling):

inrichting

Anstalt f

3. inrichting (gesticht):

inrichting

Anstalt f

open inrichting

offene Anstalt f

psychiatrische inrichting

psychiatrische Klinik f

hij is rijp voor een inrichting scherzh

er ist reif für die Anstalt

4. inrichting (wijze van organisatie):

inrichting

Organisation f

inrichting

Aufbau m

de inrichting van dit handboek

der Aufbau dieses Handbuches

inrichting van het onderwijs/programma

Unterrichtsgestaltung/Programmgestaltung f

de inrichting van de staat

der Aufbau des Staates

5. inrichting:

inrichting (toestel: apparaat)

Vorrichtung f

inrichting (toestel: installatie)

Anlage f

wind·rich·ting <windrichting|en> [wɪntrɪxtɪŋ] SUBST f

windrichting

Windrichtung f

ei·gen·rich·ting <eigenrichting|en> [ɛɪɣə(n)rɪxtɪŋ] SUBST f jur.

eigenrichting

Selbsthilfe f

eigenrichting

Selbstjustiz f

eigenrichting plegen

zur Selbsthilfe greifen

krui·sing <kruising|en> [krœysɪŋ] SUBST f

1. kruising (kruispunt, het snijden):

kruising

Kreuzung f

een kruising van twee autosnelwegen

ein Autobahnkreuz

2. kruising (bevruchting):

kruising

Kreuzung f

rich·ting <richting|en> [rɪxtɪŋ] SUBST f

richting

Richtung f

de richting aangeven (verkehr)

die Richtung anzeigen

in alle richtingen

in alle vier Winde

zij gingen richting Amsterdam

sie fuhren Richtung Amsterdam

hij keek in onze richting

er blickte zu uns herüber

in de verkeerde richting gaan

in die falsche Richtung gehen

kruis·tocht <kruistocht|en> [krœystɔxt] SUBST m

1. kruistocht gesch.:

kruistocht

Kreuzzug m

kruistocht

Kreuzfahrt f

2. kruistocht (krachtige actie):

kruistocht

Kreuzzug m

3. kruistocht (cruise):

kruistocht

Kreuzfahrt f

af·rich·ting <africhting|en> [ɑfrɪxtɪŋ] SUBST f

africhting

Abrichtung f

ont·wrich·ting <ontwrichting|en> [ɔntwrɪxtɪŋ] SUBST f

1. ontwrichting (desorganisatie):

ontwrichting

Zerrüttung f

duurzame ontwrichting van het huwelijk

Zerrüttung der Ehe

2. ontwrichting (ledematen):

ontwrichting

Verrenkung f

ontwrichting

Ausrenkung f

ver·rich·ting <verrichting|en> [vərɪxtɪŋ] SUBST f

1. verrichting (uitvoering):

verrichting

Verrichtung f

verrichting

Ausführung f

2. verrichting:

verrichting (werkzaamheid)

Verrichtung f

verrichting (werkzaamheid)

Tätigkeit f

verrichting (prestatie)

Leistung f

hoofd·rich·ting SUBST f

hoofdrichting → hoofdvak

Siehe auch: hoofdvak

hoofd·vak <hoofdvak|ken> [hoftfɑk] SUBST nt

1. hoofdvak (belangrijk vak):

hoofdvak

Hauptfach nt

hoofdvak

Kernfach nt

een verplicht hoofdvak

ein Kernpflichtfach nt

2. hoofdvak (hoofdberoep):

hoofdvak

Hauptberuf m