Übersetzungen für „tafel“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

ta·fel <tafel|s, tafel|en> [tafəl] SUBST f

1. tafel:

tafel (meubel)

Tisch m

tafel (groot, feestelijk)

Tafel f

de groene tafel

der grüne Tisch

een inklapbare/uittrekbare tafel

ein Klapptisch/Ausziehtisch

om de tafel gaan zitten übtr

sich mit jdm an einen Tisch setzen

bezwaren onder de tafel schuiven übtr

Beschwerden unter den Teppich kehren

geld op tafel leggen übtr

Geld hinblättern [o. lockermachen] ugs

een tafel reserveren [o. bespreken ]

einen Tisch reservieren [o. bestellen]

ter tafel komen übtr

zur Sprache kommen

iets van [o. onder ] de tafel vegen übtr

etw (einfach) vom Tisch wischen

een tafel voor zes personen

ein Tisch für sechs Personen

2. tafel:

tafel (tabel, register)

Tabelle f

tafel (getallen)

Zahlentafel f

de tafel van het kadaster

das Grundbuch

de tafels van vermenigvuldiging (tot 10)

das kleine Einmaleins

de tafels van vermenigvuldiging (tot 20)

das große Einmaleins

3. tafel (dis):

tafel

Tisch m

tafel

Tafel f form

aan tafel gaan

sich zu Tisch setzen

aan tafel zitten

bei Tisch sitzen

men sprak er aan tafel over

man sprach bei Tisch darüber

van tafel gaan

vom Tisch aufstehen

4. tafel (personen om een tafel):

tafel

Tisch m

de tafel bedienen

den Tisch bedienen

de hele tafel moest lachen

der ganze Tisch musste lachen

5. tafel (plaat):

tafel

Tafel f

de twaalf tafelen

die Gesetzestafeln Pl

de tafel des heren

der Tisch des Herrn

Übersetzungen für „tafel“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

ˈTa·fel <Tafel, Tafeln> [ˈtaːfl̩] SUBST f

1. Tafel SCHULE:

Tafel

bord nt

Tafel

schoolbord

etw an die Tafel schreiben

iets op het bord schrijven

2. Tafel:

Tafel (Gedenktafel)

plaat

Tafel (Bildtafel)

afbeelding

3. Tafel:

Tafel (Platte)

tablet nt of f

Tafel (Platte)

(plat) stuk nt

Tafel (Scheibe)

plak

eine Tafel Schokolade

een tablet chocola(de)

4. Tafel (Tabelle):

Tafel

tabel

5. Tafel (Schiefertafel):

Tafel

lei

6. Tafel (eines Gemäldes):

Tafel

paneel nt

7. Tafel (Anzeigetafel):

Tafel

bedieningspaneel nt

Tafel

schakelbord nt

Tafel

instrumentenbord nt

8. Tafel geh (festlicher Esstisch):

Tafel

tafel

Tafel

dis

9. Tafel geh (Essen, Dinner) kein Pl:

Tafel

maaltijd

Tafel

diner nt

die Tafel aufheben

de maaltijd beëindigen (en van tafel gaan)

Beispielsätze für tafel

van onder de tafel

unter dem Tisch hervor

rond de tafel zitten

rings um den Tisch sitzen

de tafel des heren

der Tisch des Herrn

om de tafel zitten

um den Tisch herum sitzen

op de tafel trommelen

auf den Tisch trommeln

een tafel van hout

ein Tisch aus Holz

iem van tafel sturen

jdn vom Tisch weisen

geld op tafel leggen übtr

Geld hinblättern [o. lockermachen] ugs

een tafel vol krassen

ein zerkratzter Tisch

een oude tafel opwerken

einen alten Tisch aufarbeiten

de tafel staat wankel

der Tisch wackelt

aan tafel gaan

zu Tisch gehen form

van tafel gaan

vom Tisch aufstehen

de tafel wipt

der Tisch wackelt

van tafel opstaan

vom Tisch aufstehen

aan tafel zitten

bei Tisch sitzen

de maaltijd beëindigen (en van tafel gaan)

die Tafel aufheben

een tablet chocola(de)

eine Tafel Schokolade