Übersetzungen für „Bosjesmannen“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

be·ˈman·nen [bəˈmanən] VERB trans

bemannen NAUT, AERO

bemannen

be·ˈspan·nen VERB trans

bespannen

bespannen

über·ˈman·nen [yːbɐˈmanən] VERB trans

übermannen

overmannen

übermannen

overweldigen

ˈaus·span·nen¹ VERB intr (ausruhen)

ausspannen

uitrusten

ausspannen

zich ontspannen

ein paar Wochen ausspannen

een paar weken rust nemen

ˈan·span·nen¹ VERB trans

1. anspannen (straffer spannen):

anspannen

aanspannen

anspannen

(strakker) spannen

die Zügel anspannen

de teugels aanhalen

2. anspannen (zusammenziehen):

anspannen

(in)spannen

anspannen

concentreren

anspannen

aan het werk zetten

die Muskeln/Nerven anspannen

zijn spieren/zenuwen spannen

3. anspannen (mit Zugtieren bespannen):

anspannen

inspannen

anspannen

aanspannen

das Pferd/den Wagen anspannen

het paard/de wagen aanspannen [o. inspannen]

ver·ˈban·nen [fɛɐ̯ˈbanən] VERB trans (ausmerzen, ins Exil schicken)

verbannen

verbannen

jdn auf eine Insel verbannen

iem naar een eiland verbannen

ˈauf·span·nen VERB trans

aufspannen (ziehen)

(uit)spannen

aufspannen (aufziehen)

opspannen

aufspannen (aufziehen)

openen

den Regenschirm aufspannen

de paraplu opzetten

ent·ˈspan·nen¹ [-ˈʃpanən] VERB intr

entspannen

tot rust komen

entspannen (relaxen)

relaxen

entspannen (lockern)

ontspannen

ˈein·span·nen VERB trans

1. einspannen (in etw spannen):

einspannen

spannen [o. zetten] in

einen Bogen in die Schreibmaschine einspannen

een vel papier in de schrijfmachine doen

2. einspannen (Pferde):

einspannen

inspannen

einspannen

voorspannen

einspannen

voor de wagen spannen

3. einspannen ugs (zu einer Arbeit heranziehen):

einspannen

aan het werk zetten

über·ˈspan·nen [yːbɐˈʃpanən] VERB trans

1. überspannen:

überspannen

te strak spannen

überspannen

overspannen

den Bogen überspannen übtr

het onderste uit de kan willen

2. überspannen:

überspannen

bespannen

überspannen

spannen over

3. überspannen ARCHIT:

überspannen

overwelven

überspannen

overspannen

be·ˈnen·nen VERB trans unreg

benennen

noemen

benennen

benoemen

benennen (Zeugen)

aanwijzen

ge·ˈson·nen¹ [gəˈzɔnən] ADJ geh

gesonnen

van plan

gesonnen

van zins

gesonnen

geneigd

be·ˈgin·nen <begann, begonnen> [bəˈgɪnən] VERB trans

beginnen

beginnen (met)

beginnen

aanvangen

gut begonnen ist halb gewonnen Sprichw

een goed begin is het halve werk

be·ˈgon·nen [bəˈgɔnən] VERB

begonnen Part Perf von beginnen

Siehe auch: beginnen

be·ˈgin·nen <begann, begonnen> [bəˈgɪnən] VERB trans

beginnen

beginnen (met)

beginnen

aanvangen

gut begonnen ist halb gewonnen Sprichw

een goed begin is het halve werk