Übersetzungen für „frietjes“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

fris·jes [frɪʃəs] ADJ

frisjes

ziemlich frisch

frisjes

ziemlich kühl

fijn·tjes¹ [fɛincəs] ADJ (tenger, teer)

fijntjes

grazil

fijntjes

zart

friet <friet|en> [frit] SUBST f

friet

Pommes frites Pl

friet

Fritten Pl ugs

friet

Pommes Pl ugs

net·jes [nɛcəs] ADJ

1. netjes:

netjes (ordelijk)

ordentlich

netjes (hygiënisch)

sauber

dat staat netjes

das sieht ordentlich aus

2. netjes:

netjes (keurig)

sauber

netjes (keurig)

säuberlich

netjes (verzorgd)

fein

netjes schrijven

sauber schreiben

3. netjes (zoals het hoort):

netjes

anständig

iem netjes behandelen

jdn anständig behandeln

dat heeft hij netjes gedaan

das hat er schön gemacht

alles netjes opeten

alles schön aufessen

fries <friezen> [fris] SUBST nt of m of f (gestel, versierde strook)

fries

Fries m

stil·le·tjes [stɪləcəs] ADV

1. stilletjes (met weinig gerucht, beweging):

stilletjes

leise

stilletjes

sacht(e)

2. stilletjes (stiekem):

stilletjes

heimlich

min·ne·tjes [mɪnəcəs] ADJ

1. minnetjes (zwak):

minnetjes

schwach

minnetjes

mäßig

2. minnetjes (verachtelijk):

minnetjes

verächtlich

minnetjes

schäbig

wel·le·tjes [wɛləcəs]

welletjes

genug

't is zo welletjes

jetzt reicht's! ugs

voor vandaag is het welletjes!

Schluss für heute!

frie·me·len <friemelde, h. gefriemeld> [frimələ(n)] VERB intr

friemelen

(herum)fummeln

friemelen

(herum)fingern

flauw·tjes [flɑucəs] ADJ

flauwtjes

schwach

flauwtjes

matt

de soep is flauwtjes

die Suppe ist ziemlich fade

ma·ger·tjes [maɣərcəs] ADV

magertjes

mager

magertjes

dürftig

magertjes (eten, opbrengst)

karg

magertjes (prestatie)

schwach

spruit·jes [sprœycəs] SUBST Pl

spruitjes

Rosenkohl m