Übersetzungen für „ring“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ring <ring|en> [rɪŋ] SUBST m

1. ring (sieraad):

ring

Ring m

ring

Reif m form

hij heeft een ringetje in zijn oor

er hat einen kleinen Ring im Ohr

2. ring:

ring (cirkelvormig voorwerp; cirkelvorm)

Ring m

ring (van een boom)

Jahresring m

je kunt hem door een ringetje halen übtr

er sieht aus wie aus dem Ei gepellt

de boksers treden in de ring

die Boxer treten in den Ring

ringen van een ketting

Kettenglieder Pl

ringen om de ogen hebben

Ringe unter den Augen haben

de ring(en) van Saturnus astron.

die Ringe des Saturns

3. ring (turndiscipline) Pl:

ring

Ringe Pl

rin·gen <ringde, h. geringd> [rɪŋə(n)] VERB trans

1. ringen (varkens):

ringen

einen Ring durch die Nase ziehen

2. ringen (vogels):

ringen

beringen

3. ringen (voorwerpen):

ringen

beringen

Übersetzungen für „ring“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

Ring <Ring(e)s, Ringe> [rɪŋ] SUBST m

1. Ring (Schmuck):

Ring

ring

2. Ring (Jahresring):

die Ringe eines Baumes

de jaarringen van een boom

3. Ring (kreisförmiges Gebilde):

Ring

kring

Ringe unter den Augen

kringen [o. wallen] onder de ogen

der Ring schließt sich übtr

we zijn weer terug bij ons uitgangspunt

4. Ring (Syndikat):

Ring

kring

Ring

club

Ring

bond

sich zu einem Ring zusammenschließen

een bond [o. trust] [o. kartel] vormen [o. oprichten]

5. Ring TRANSP (Ringstraße):

Ring

rondweg

6. Ring SPORT (Rennstrecke):

Ring

circuit

7. Ring SPORT (Boxring):

Ring

(boks)ring

8. Ring SPORT (Ringeturnen) Pl:

Ring

ringen Pl

ˈrin·gen¹ <rang, gerungen> [ˈrɪŋn̩] VERB trans geh

ringen

(handen)wringen

ˈrin·gen² <rang, gerungen> [ˈrɪŋn̩] VERB intr

ringen

worstelen

mit den Tränen ringen übtr

tegen zijn tranen vechten

ich habe lange mit mir gerungen übtr

ik heb lang in tweestrijd gestaan

nach Atem ringen übtr

naar adem snakken [o. happen]

nach Worten ringen übtr

moeilijk de woorden kunnen vinden

um Anerkennung ringen übtr

strijden [o. vechten] voor waardering

ˈrin·gen³ <rang, gerungen> [ˈrɪŋn̩] VERB refl geh

ringen

ontwringen

ringen

afhandig maken

ein tiefer Seufzer ringt sich aus ihrer Brust geh

zij slaakt een diepe zucht

Beispielsätze für ring

een juwelen ring

ein Diamantring

de gouden ring

der Goldring

een platina ring

ein Platinring

een ring van massief zilver

ein Ring aus massivem Silber

iem een ring afhandig maken

jdm einen Ring entwenden

de boksers treden in de ring

die Boxer treten in den Ring

een ring aan zijn vinger steken

(sich Dat ) einen Ring an den Finger stecken

de handdoek in de ring werpen ook übtr

das Handtuch werfen

al draagt een aap een gouden ring, het is en blijft een lelijk ding Sprichw

Affen bleiben Affen, wenn man sie auch in Samt kleidet a. übtr

ringen

einen Ring durch die Nase ziehen

hij heeft een ringetje in zijn oor

er hat einen kleinen Ring im Ohr

we zijn weer terug bij ons uitgangspunt

der Ring schließt sich übtr

een ring aan de vinger steken

einen Ring anstecken

de ring (van zijn vinger) (af)trekken

den Ring (vom Finger) abziehen

de deelnemers aan de match kwamen in de ring

die Kämpfer betraten den Ring

een bond [o. trust] [o. kartel] vormen [o. oprichten]

sich zu einem Ring zusammenschließen

de ring/sleutel is terecht

der Ring/Schlüssel hat sich gefunden

de handdoek in de ring werpen [o. gooien]

das Handtuch schmeißen (Boxen)

de handdoek in de ring werpen [o. gooien]

das Handtuch werfen (Boxen)