Niederländisch » Deutsch

aan·rich·ten <richtte aan, h. aangericht> [anrɪxtə(n)] VERB trans

aan·stich·ten <stichtte aan, h. aangesticht> [anstɪxtə(n)] VERB trans

brand·stich·ten [brɑntstɪxtə(n)] VERB alleen inf.

be·rich·ten <berichtte, h. bericht> [bərɪxtə(n)] VERB trans

af·rich·ten <richtte af, h. afgericht> [ɑfrɪxtə(n)] VERB trans

ont·wrich·ten <ontwrichtte, h. ontwricht> [ɔntwrɪxtə(n)] VERB trans

on·der·rich·ten <onderrichtte, h. onderricht> [ɔndərɪxtə(n)] VERB trans

1. onderrichten (onderwijzen):

be·tich·ten <betichtte, h. beticht> [bətɪxtə(n)] VERB trans

be·lich·ten <belichtte, h. belicht> [bəlɪxtə(n)] VERB trans

1. belichten (licht laten vallen op):

2. belichten (beschouwen):

3. belichten foto.:

bij·lich·ten <lichtte bij, h. bijgelicht> [bɛilɪxtə(n)] VERB trans

ver·dich·ten1 <verdichtte, h. verdicht> [vərdɪxtə(n)] VERB trans

1. verdichten:

2. verdichten lit.:

door·lich·ten <lichtte door, h. doorgelicht> [dorlɪxtə(n)] VERB trans

1. doorlichten (licht doen schijnen in alle delen):

2. doorlichten (met röntgenstralen onderzoeken):

ver·plich·ten <verplichtte, h. verplicht> [vərplɪxtə(n)] VERB trans

2. verplichten (door dienst verbinden):

verbinden form

voor·lich·ten <lichtte voor, h. voorgelicht> [vorlɪxtə(n)] VERB trans

2. voorlichten (seksuele voorlichting geven):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski